Lies Van Gasse

neerlandés

 

(…) Het bad is vol

Het bad is vol. Kuddes zwemmen heen en weer,
gelijk met de rivier. Een man heft zijn vuist op,
een spoor van bloed waaiert langs lijnen uit.

Badmutsen komen op en onder
als glanzende, stalen bollen.
Veelkleurig  bedekken ze lichamen.

Bloed verspreidt zich langs de kanten.
Een voor een verlaat men het bad.

Iemand trekt zich op
met een rug als een muur.

Water kantelt in vlakken
die elkaar in evenwicht houden,

Kerend verdwijnt de draadijzeren toren,
een kathedraal die op licht lijkt gebouwd,
de tengere torsie van bruggen,

voor een ondiep bad,
een lichaam dat zich in de tippen strekt,
het klateren van benen.

Niet zoveel later drogen de kuddes
buiten op, met blikken
die over de lichamen gaan.

Nu gekleed, maar pulserend,
en hard, en zacht en warm,
en rozig als een omsluitende want.

Glitterend in mijn herinnering
staat een zwarte ster, een lichaam
dat elke richting uit slaat,

en kortgeknipt, en wild,
en donker op weg naar een droom
in deze stad, haast trillend,
de stad die haar sterren vervaagt.

Ik droom van een stad als zand,
ze warmt stilaan op
tot grond aan de voeten kleeft.

In de nacht houd ik een kind vast,
dat donzig naar me kijkt.
Mensen graaien en tasten.

Het spreekt tegen mij, een volle taal
die zich tegen de oren drukt als warme lucht,
mij in samenhang verbaast,

en wanneer wolken, treinen razen,
de dichtheid van de warmte drukt,

dan zegt het:

“je bent een scharnier
aan het begin van de zin.

Je hebt een heleboel te zeggen,
maar je moet het goed toedekken.”

Ik strek mijn hand
vol dikke gedachten,

hoog glijdende stemmen,
ijl in de koepel.

Ik lach, want de wind
is een grommend litteken.
Paarden meten de nacht.

Mensen roepen op straat
naar de bal die stuitert, het doel.

Koren bedekken daken
met onverwacht lawaai.

Ik droom van een zin die zich herhaalt, een
stem die in het luchtdek schalt, de muezzin die
tenger de massa overhaalt.

De as waarrond gespiegeld wordt,
zit meer dan eens te midden.

Voortdurend kijken wij
naar mannen,
de rand, achter tralies,
onder draad.

We lezen boeken in de zon,
kruipen een berg op, een gloed
van vroeg gevallen zon,

een met marmer bezette wake.

Iemand vindt een mes onder het theedoek.
Ademloos zitten we op een bank,
vergeten wie nog kijkt.

We hebben de handen los als touwen,
slapen warm, gloeien hevig op.

Een meisje loopt de berg op, lang en zwart
tot de waarheid van haar haren kletst.

Het drupt. Lang gras kan gevaarlijk zijn.

Twee mannen joggen in duikpak.
Buiten de tafel staat een glazen wand
met daar achter het leven.

Er roept een gebrek aan noodzaak.

Ik droom van een stad
waar het vriest in april
en dooit met kerst.

Aardplaten verschuiven.
Alles is vervangbaar,

ook de plek waar men valt, het vuurwerk,
de netjes wortelende bomen.

Mensen zetten hun voet in beton
en schieten af.

Een cirkelblad van messen
draait in mijn keel
en zoekt er naar de slokdarm.

Ik droom van een stad zonder u.
We hebben geplooide belangen.
Zonder u is er geen stad

en ik, een vergeten antwoord,
rond de toppen van uw dromen
met mijn dons.

Ik droom van een stad
die van mensen is gemaakt,
van parallelle lijnen die toch kruisen,

van het delen van de daktuin,
het plakken van lijven in zon,
banen in een zwembad,

van een vakwerk van kamers,
van bewegende scènes,
van de vrouw die een jas naait veraf.

van de lijnen die men naait in een huid,
van de jazz-zanger, zwart in het pak,
van rood en groene draken,

van het gedrum van toeristen,
een ijzeren raamwerk voor kraampjes,
van dozen vol goedkope platen,

van korte koffie,
opspattend zand in de regen,
gedeelde paraplu’s,

van de gevaren van onomkoopbaarheid,
van een gegidste tramrit  in de banlieu,
aan het einde van een droom,

van een kale reis,
koket voyeurisme,
van Afrique 1 dans le taxi,

van nachten in kelders,
lavendeldrank,
van tunnels, kokers en trappen,

van de metro die sluit,
een stem die reizigers raapt,
in de gauwte verloren carnets,

van fluisterdichters,
een avond in een sluitende keuken,
verschaald bier, een onopgemaakt bed,

van plakkende, dansende lijven,
van een winkelkar, een stomend ritme,
een verdwaalde striptekenaar,

van regen die haast stroomt,
een dunne rivier van paraplu’s,
dekens waaronder wij dromen

van een ochtend boven een rookveld,
bakjes met fruit aan de metro,
van winkels, patronen op stoffen.

Drie tellen tikt de klok van de stad,
de tram, en vouwt zich in.

© Lies Van Gasse
De: unpublished manuscript
Producción de Audio: Haus für Poesie, 2016