french
Wenteling XVIII
Deze nacht, tussen vuisten waar kruin op groeit
en een wit applaus op onze wanden,
wil ik vallen als glas.
Ik zal zelfloos aan u zijn
met in mijn hoofd een open spier
die haar geluk pakt.
Ik ben een wilde die de weg niet weet
op deze zacht gemaasde wand.
Mijn wereld is een zwaktebod.
In deze bossen ontgin ik mijn hart.
Dus deze nacht,
wanneer bomen in mijn ogen groeien
en elke tak mij sluit,
zet ik mijn potlood in het zand
en in de wereld.
Er zijn zachtere vormen van geleidelijkheid.
Het schijnt na tijden te verdorren.
Zo ben ik een nestkastje vol mensen
onder oude stenen bogen.
Er staan drie mannen aan de oever.
Soms kruipen de mannen op het dak.
Deze nacht rijd ik mij vast
in het alfabet van mijn herinnering
en hoe zacht ik ook wil vallen,
er zijn geen netten.
Lijnen zijn een afscheid van wat open lag
en vastgereden in het middelpunt
kan ik wel iets verbergen,
maar niet dit laatste akkerland.
Ik wil vrij zijn binnenin,
ook deze nacht.
en ademen, opnieuw beginnen.
From: Wenteling
Uitgeverij Wereldbibliotheek, 2013
Audio production: Haus für Poesie, 2016
Révolution XVIII
Cette nuit, parmi des poings où pousse de la calotte
et des applaudissements blancs sur nos murs,
je veux chuter comme du verre.
Dénuée de moi je serai vôtre
et dans ma tête un muscle ouvert
qui saisit son bonheur.
Je suis une sauvage qui ignore le chemin
sur cette paroi doucement remmaillée.
Mon monde est un aveu de faiblesse.
Dans ces forêts je défriche mon cœur.
Donc cette nuit,
quand des arbres pousseront dans mes yeux
et que chaque branche me fermera,
je planterai mon crayon dans le sable
et dans le monde.
Il y a des formes de progressivité plus douces.
Il paraît qu’après une éternité ça se fane.
Ainsi je suis un nichoir plein de gens
sous de vieilles arches en pierre.
Trois hommes se tiennent sur la rive.
Parfois, les hommes grimpent sur le toit.
Cette nuit je m’enferre
dans l’alphabet de mon souveniret
j’ai beau vouloir tomber doucement,
il n’y a pas de filets.
Les lignes sont un adieu à ce qui était ouvert
et enferrée dans le centre
je peux bien cacher quelque chose,
mais pas ces dernières terres arables.
Je veux être libre à l’intérieur,
cette nuit encore.
Et respirer, recommencer.