In der Provinz 5

(Bei Aquincum)

Wie vom Reisewagen gestreift eines fliehenden Siedlers
Lag auf der Römerstraße die tote Amsel, zerfetzt.

Einer, der immer dabei war, den nie was anging, der Wind
Hatte aus Flügelfedern ein schwarzes Segel gesetzt.

Daran erkanntest du sie, von fern, die beiseitegefegte,
Beim Einfall der Horde an die Erde geschmiegte Schwester.

Ob Daker und Hunnen, Mongolenpferde und Motorräder –
Schimpfend hatte sie abgelenkt von der Nähe der Nester.

Mehr war nicht drin. Sieht aus, als sei sie gleich hin gewesen.
Der miserablen Sängerin blieb nur sich querzulegen.

Damals im Staub grober Quader, heute auf nassem Asphalt.
Immer war Völkerwanderung, meistens Gefahr auf den Wegen.

© Suhrkamp Verlag Frankfurt am Main 1999
从: Nach den Satiren
Frankfurt am Main: Suhrkamp Verlag, 1999
ISBN: 3-518-41028-8
录制: 1999 M. Mechner, literaturWERKstatt berlin

Op het platteland 5

(Bij Aquincum)

Als door de reiswagen van een vluchtende kolonist geschampt
Lag op de Romeinse weg een dode merel, aan flarden.

Eén die er altijd bij was maar het niets kon schelen, de wind
Had uit vleugelveren een zwart zeil gehesen.

Daaraan kon je haar herkennen, van ver, het opzijgeveegde
Bij de aanval van de horde aan de aarde gevlijde zusje.

Hetzij Dakars en Hunnen, Mongolenpaarden en bromfietsen –
Schimpend had zij ze uit de nabijheid van de nesten weggeleid.

Meer kon zij niet. Het lijkt alsof zij op slag dood was.
De miserabele zangeres kon niets anders dan zich dwarsleggen

Eertijds in het stof van grote tegels, vandaag op nat asfalt.
Altijd al was er volksverhuizing, meestal gevaar op de wegen.



Translated by Jan H. Mysjkin


In: DWB, jrg. 145, nr. 3, juni 2000


© by Jan H. Mysjkin