Ton Naaijkens

荷兰文

Und mit dem Buch aus Tarussa

       Все поэты жиды
          (Marina Zwetajewa)

Vom
Sternbild des Hundes, vom
Hellstern darin und der Zwerg-
leuchte, die mitwebt
an erdwärts gespiegelten Wegen,

von
Pilgerstäben, auch dort, von Südlichem, fremd
und nachtfasernah
wie unbestattete Worte,
streunend
im Bannkreis erreichter
Ziele und Stelen und Wiegen.

Von
Wahr- und Voraus- und Vorüber-zu-dir-,
von
Hinaufgesagtem,
das dort bereitliegt, einem
der eigenen Herzsteine gleich, die man ausspie
mitsamt ihren un-
verwüstlichen Uhrwerk, hinaus
in Unland und Unzeit. Von solchem
Ticken und Ticken inmitten
der Kies-Kuben mit
der auf Hyänenspur rückwärts,
aufwärts verfolgbaren
Ahnen-
reihe Derer-
vom-Namen-und-Seiner-
Rundschlucht.

Von
einem Baum, von einem.
Ja, auch von ihm. Und vom Wald um ihn her. Vom Wald
Unbetreten, vom
Gedanken, dem er entwuchs, als Laut
und Halblaut und Ablaut und Auslaut, skythisch
zusammengereimt
im Takt
der Verschlagenen-Schläfe,
mit
geatmeten Steppen-
halmen geschrieben ins Herz
der Stundenzäsur – in das Reich,
in der Reiche
weitestes, in
den Großbinnenreim
jenseits
der Stummvölker-Zone, in dich
Sprachwaage, Wortwaage, Heimat-
waage Exil.

Von diesem Baum, diesem Wald.

Von der Brücken-
quader, von der
er ins Leben hinüber-
prallte, flügge
von Wunden, - vom
Pont Mirabeau.

Wo die Oka nicht mitfließt. Et quels
amours! (Kyrillisches, Freunde, auch das
ritt ich über die Seine,
ritts übern Rhein.)

Von einem Brief, von ihm.
Vom Ein-Brief, vom Ost-Brief. Vom harten,
winzigen Worthaufen, vom
unbewaffneten Auge, das er
den drei
Gürtelsternen Orions – Jakobs-
stab, du,
abermals kommst du gegangen! –

zuführt auf der
Himmelskarte, die sich ihm aufschlug.

Vom Tisch, wo das geschah.

Von einem Wort, aus dem Haufen,
an dem er, der Tisch,
zur Ruderbank wurde, vom Oka-Fluß her
und den Wassern.

Vom Nebenwort, das
ein Ruderknecht nachknirscht, ins Spätsommerohr
seiner hell-
hörigen Dolle:

Kolchis.

© 1963 S. Fischer Verlag Frankfurt am Main
从: Die Niemandsrose
Frankfurt am Main: Fischer , 1963
录制: NDR 1965, 1967

En met het boek uit Taroessa

       Все поэты жиды
            Marina Tsvetajeva

Over
het sterrenbeeld hond, de
lichtster erin en de dwerg-
lamp die meeweeft
aan aardwaarts gespiegelde wegen,

over
pelgrimsstaven, ook daar, over zuidelijks, vreemd
en nachtvezelnabij
als onbegraven woorden,
struinend
in het banbereik van aangetroffen
doelen en stèles en wiegen.

Over
wat is waargezegd, voorspeld en over wat langs je heen,
over wat
ten hemel gesproken is,
dat daar klaarligt, net als een
van de eigen hartstenen die men uitspoog
samen met hun on-
verwoestbare uurwerk, ver weg
het onland, het ontij in. Over dat soort
tikken en tikken midden in
de grindblokken met
de op hyenaspoor achterwaarts,
opwaarts te volgen
vaderen-

rij van Hen-
met-die-naam-en-zijn-
rondkloof.

Over
een boom, één enkele.
Ja, ook over hem. En over het woud om hem heen. Over het woud
Onbetreden, over de
gedachte waaraan hij ontsproot, als klank
en halfklank en ablaut en eindklank, skytisch
bijeengerijmd
op het slapenritme
van de verslagenen,
met
geademde steppe-
halmen gegrift in het hart
van de uurcesuur – in het rijk,
in het uitgestrektste
van de rijken, in
het grote binnenrijm
voorbij de
zwijgvolken-zone, in jou,
taalwaag, woordwaag, thuis-
waag exil.

Over deze boom, dit woud.

Over de bruggen-
quader vanwaar
hij voorover het leven
in smakte, vlug al
van wonden – van de
Pont Mirabeau.
Waar de Oka niet meestroomt. Et quels
amours! (Cyrillisch, vrienden, ook dat
reed ik de Seine over,
reed ik over de Rijn.)

Over een brief, over hem.
Over die een-brief, over de oost-brief. Over de harde,
karige woordhoop, over het
onbewapende oog dat hij
naar Orions drie
gordelsterren – Jakobs-
staf, jij,
weer eens kom je me tegen! –
richt op de
hemelkaart die voor hem
opengeslagen werd.

Over de tafel waar dat gebeurde.

Over een woord, uit die hoop,
waaraan hij, de tafel,
een roeibank werd, door de Oka-stroom
en de wateren.

Over het nevenwoord dat
een roeiknecht naknerpt, in het nazomeroor
van zijn hard-
horige dol:

Kolchis.

vertaling Ton Naaijkens
© Ton Naaijkens, 2003

uit: Paul Celan, Verzamelde gedichten. Vertaald en van een nawoord voorzien door Ton Naaijkens. Amsterdam: Meulenhoff 2003