Stefaan Van Den Bremt
Tafelen met een stoel
Tafelen met een stoel
denkend aan C. K.
1
Doe die kalender vol scheurwijsheid weg.
Die dag wil niet overgaan.
Die dag schoof iemand een stoel bij.
Op een blauwe maandag kwam een vreemde gast.
Hij kon niet blijven, maar zat mee aan tafel,
schepte een bord vol schaduw, vulde een glas
met licht, slurpte het op en ging;
hij kon niet blijven waar hij was.
Sinds die dag huist in jou die gast.
Eenmaal kwam hij voor één etmaal.
Nu nog weet je met jezelf geen blijf
en tafelt met de stoel waarop hij zat.
2
Hij kon niet blijven en wou niets kwijt,
spaarde schaduw en dronk licht.
Met de dag wijzer dan minuut en uur,
met de tijd die niet wil overgaan –
en ook hem staat het als gast vrij
huis te houden in jouw huid.
Andermaal trekt hij een etmaal
af en blijft een eeuwigheid.
Nu nog vreet zijn schim je uit
bij het natafelen, stoelvast.
3
Op een blauwe maandag schoof iemand een stoel bij.
Op een dolle dinsdag stond hij op.
Op een woensdag staat alleen die stoel daar
van niets te gebaren, ook hij is
voor wie open tafel houdt een vreemde,
voor wie hem uit wil vragen stom.
Hij blijft daar maar staan en wil niets kwijt
dan die krabbengang van dagen.
4
Wie helpt hem die maandag dragen
en de gast die daar toen zat.
Hij zat daar breeduit en hij stond op
weggaan waar hij op adem kwam.
Hij kan niets zeggen dan in dingtaal,
in stramme gebarenspraak.
5
Tafelen zal hij daar bij tegenlicht
tot in lengte van dagen.
Soms zit hij daar alsof hij weer
op sprong staat weg te gaan.
6
Kijk tegen de jaren in,
heel die tijd van scheurwijsheid.