René Huigen

nizozemščina

Waltraud Hüsmert

nemščina

Een huwelijk (2)

Recht heb ik de wereld in de ogen durven kijken, een bontkraagje
en omfloerste blik veranderden daar weinig aan, want ijdel is slechts
hij voor hen die God niet vrezen. En daarbij: wie ik ook tekende,
Lucas van Leyden in zilverpunt of Nicolaas, de juwelier, of kleine
Bernard van Brussel, Florent Nepotis, de organist van vrouwe Margaret
en secretaris Peter, het engelengezicht van Johann of mijn lieve
lieve Agnes in houtskool, ik portretteerde ze met evenveel toewijding
als u, mijn waarde Sint-Hieronymus. Altijd heeft voor mij de mens
centraal gestaan, zijn volmaakt ronde vorm in het middelpunt van Zijn
voortreffelijke Bouwwerk, het hemelgewelf. Zo deelden ook de Ouden
hun tempels, publieke gebouwen en andere constructies naar de bouw
van het menselijke lichaam in en bestaan er geen ledematen, die niet
naar een sterrenbeeld, een ster, een intelligentie of een goddelijke naam
verwijzen. Ik begrijp dat voor velen dit een loden last kan zijn,
die slechts weinigen gegeven is te dragen. Op Melancholia stopte ik
daarom een passer in handen van een Genius, die al het ons omringende
met de onbewogen kern van liefde en gerechtigheid verbindt. De blik
heeft hij afgewend, gelaten het kijken uitgesteld, niet langer ijdel
in de ogen van Hem die hij vreest, maar mens geworden in die van
zichzelf. Werkeloos ligt tussen de symbolen van de oude wetenschap
het gereedschap van de eindige kunst, een schaaf, een hamer, een zaag,
verloren aan zijn voeten. Nu niet langer de genade hem van bovenaf
wordt ingegoten, stemt wat aan de horizon gloort hem zwaarmoedig,
en ziet hij, boven een nimbus van zonlicht, op een plaats waar die niet kan
schijnen, in zwart en wit, een regenboog het zwerk openrijten; hij denkt zo
de wereld te wegen, maar voelt slechts het immense gewicht van zijn hoofd!

© René Huigen
Iz: Levenskunst voor jonge mensen
Amsterdam: De Bezige Bij, 2011
Avdio produkcija: Nederlands Letterenfonds, 2014

Eine Ehe

Fest wagte ich der Welt in die Augen zu sehen, ein Pelzkragen
und ein umflorter Blick änderten kaum was daran, denn eitel ist einer nur
für die, die Gott nicht fürchten. Und überdies: Wen ich auch zeichnete,
Lukas van Leyden mit Silberstift oder Niclas, den Juwelier, oder den jungen
Bernhard von Brüssel, Florent Nepotis, der Frau Margareth Organist
und Secretari Peter, das Engelsgesicht des Johann oder meine liebe,
liebe Agnes in Holzkohle, ich konterfeite sie mit ebensolcher Hingabe
wie euch, geschätzter Sankt Hieronymus. Immer stand für mich der Mensch
im Zentrum, seine vollkommene runde Form im Mittelpunkt Seines
vortrefflichen Bauwerks, des Himmelsgewölbes. So teilten auch die Alten
ihre Tempel, öffentlichen Gebäude und andren Konstruktionen nach dem
        Bau
des menschlichen Körpers ein, und es gibt keine Gliedmaßen, die nicht
auf ein Sternbild, einen Stern, eine Intelligenz oder einen göttlichen Namen
verweisen. Ich verstehe, dass dies für viele eine bleischwere Last sein mag,
die zu tragen nur wenigen gegeben ist. In Melencolia gab ich
darum einen Zirkel in die Hände eines Genius, der alles uns Umringende
mit dem unbeirrbaren Kern der Liebe und Gerechtigkeit verbindet. Den
        Blick
abgewandt, hat er das Schauen gelassen zurückgestellt, nicht länger eitel
in den Augen von Ihm, den er fürchtet, sondern Mensch geworden in seinen
eigenen. Müßig liegt zwischen den Symbolen der alten Wissenschaft
das Handwerkszeug der vergänglichen Kunst, Hobel, Hammer, Säge,
verloren zu seinen Füßen. Nun, da ihm die Gnade nicht mehr von oben
eingegossen wird, stimmt, was am Horizont aufschimmert, ihn schwermütig,
und sieht er, über einer Gloriole von Sonnenlicht, an einem Ort, wo sie
        nicht scheinen kann,
in schwarz und weiß einen Regenbogen das Firmament aufreißen,
        er glaubt, so
die Welt zu wägen, und spürt doch nur das enorme Gewicht seines Haupts!

Übersetzt von Waltraud Hüsmert