Maud Vanhauwaert
Wij zijn evenwijdig _ (excerpt_1) [Naast mij zit een vrouw]
Wij zijn evenwijdig _ (excerpt_1) [Naast mij zit een vrouw]
Naast mij zit een vrouw. Ze weent en zegt
'excusez-moi'. Ik zeg 'ce n'est pas grave'. Zij
zegt 'si c'est grave, vous n'en savez rien'.
'Dat is waar' zeg ik 'ik weet er helemaal
niets van'. Ons gesprek is geen einde geen
begin. Zoals alles in een stad valt het er-
gens tussenin _
Er grolt een handtas, iedereen kijkt op.
Een vrouw ritst een hond tevoorschijn.
'Rustig maar, mama is hier'. Ze ritst nog
wat verder, rijdt in het vlees van de hond.
Hij jankt. 'Rustig maar' sist zij en de mas-
sa schreeuwt 'mama is hier' _
Op de schoot van de wenende vrouw ligt
een grote klomp deeg. Ze begint te kne-
den. 'Dat doe ik altijd als alles dreigt uit-
een te vallen. Hoe meer je kneedt hoe
beter het kleeft' _
Nog voor ze haar romp over de klomp
heen kan buigen, graaien vreemde handen
naar het deeg. Beringde handen, klamme
kinderhanden, gerimpelde handen, ook
de handen van een Chinees. Hij kneedt
niet, hij pulkt. De vrouw kletst hem vlak
in het gezicht.'Ik heb geen rimpels, het
zijn de kneepjes die het leven mij gaf' _
De vrouw naast mij weent niet meer. Het
deeg op haar schoot staat in pieken. Ik ver-
lies haar in de massa, de metro-massa, die,
zoals de zee pas breekt aan het oppervlak,
pas breekt en schuimt bovengronds _