Tomas Lieske
[Met al haar kristal en ijs en prismapracht ...]
[Met al haar kristal en ijs en prismapracht ...]
Met al haar kristal en ijs en prismapracht
wacht de karaf. De gracht met witte plekken
en uitgebeten resten doorkruist de straten
van mijn jeugd. Als een flard reclame
dobbert de agenda van mijn leven,
de afspraken vervagen, de nummers, namen.
Jouw gezicht is beurtelings plat op de ruit getekend
en dan weer vol met sap uit zijn fatsoen getrokken.
De nagels groeien in de palmen van je hand, je blaft,
en hoe ik redeneer of de vrede te bewaren tracht,
wat moet ik met je vacht, met je schuine ogen,
je twee benen die haaks en vreemd een rok uit steken?
Mijn onnodig wreed getoonzette gambiet,
mijn vergeten van jouw Egyptische gezicht
mijn impotentie om mijn semantemen
uit het meer van maagzuur op te vissen,
mijn vaardige en zeer hautaine val,
de ramsbazuinen en de koren in mijn hoofd,
de akoestische beitel van jouw stem,
terwijl ik op een bijna volgezogen vlot
langs een nieuwe uitleg drijf.
Mijn onvermogen en het bitter dat ik om me spreid,
de scherven die in mijn lichaam zijn gekropen,
de glazen stengels in de morgen
waarover ik met mijn geheugen hang te drogen
en in de gang de vlekken op de muur,
door beginbier kromgetrokken schilderijen.