Sonja vom Brocke

немецкий

Ton Naaijkens

голландский

Ging die Auerstraße hoch

Ging die Auerstraße hoch, durch Baugebiet, und vergaß zu verfolgen,
welcher Weg schon hinter mir lag – keine Schnur, ein Hineindrehen wie
Hineinreden, bis die Stadt nicht mehr zurrte in Fibern. Fieber-, Cyberland,
abgetrennt, war kaum Ziel, für den bangen Aufenthalt.

Ein Friedhof, darin das Theater, die alten Damen noch mottig, in ihre
Kittel gemufft. Hüte der Raben. Ihre hadernde Konferenz, die Zahl an
Zahl um das Efeugrab rankte. Doch ihr Gaukeln zerstob (ich gebe zu,
geschluchzt zu haben).

Empfindlicher Spuk. Danach nur die einzelnen Federn vom Hut, die keine
Federn waren, und auf den Grabstein flogen, der ein Grabstein war, und
so fort, aber für immer, unverwandt im Rumpelgarten der Abwesenheit,
in die ich mich löste.

Die Klinik von Hellichtem außerhalb der Mauern ein Aufkalken nüchterner
Uhrzeit. Mull und Radlager übernahmen die Führung, das Autohaus, in der
Wand einer Brücke, bot Kaffee an. »Setzen Sie sich, haarscharf und Flügel
echt! Diese Haut ist ein Schlachtvieh, wohlsortiert, Kuppeln unverbindlich
und hier, der Plastikknopf zähmt, was Sie sagen – sagen Sie! Hör’n Sie
mal?! Hören Sie? Kein Mucks; nun Sie mögen verschwinden.«

© kookbooks
Из: Venice singt
Berlin: kookbooks, 2015
Аудиопроизводство: Literaturwerkstatt Berlin, 2015

Liep de Auerstraße in

Liep de Auerstraße in, door bouwgebied en vergat na te gaan
welke weg al achter me lag – geen draad, een binnenwringen en je
binnenpraten tot de stad ophield te sjorren in fibers. Fever-, cyberland,
afgewend, was amper bestemming, voor het bange vertoeven.

Een kerkhof, daarin het theater, de dametjes oud en mottig, in hun
jassen gemuft. Hoeden van raven. Hun kibbelende conferentie die getal na
getal rond het klimopgraf rankte. Maar hun gegoochel verstoof (ik geef toe
gesnikt te hebben).

Flinke heisa. Daarna alleen nog een paar hoedenveren die geen veren
waren en op de grafsteen dwarrelden die een grafsteen was, en
zo voorts maar voor altijd, regelrecht in de rommeltuin van de afwezigheid
waarin ik vervolgens opging.

De kliniek van fel licht buiten de muren een opkalken van nuchtere
tijdstippen. Molm en bandendepots bepaalden de tocht, het autohuis, in de
wand van een brug, bood koffie aan. ‘Ga maar zitten, haarscherp en flanken
echt! Dit vel is slachtvee, goed gesorteerd, koepeldak naar believen
en hier, die plastic knop temt, wat je zegt– zeg het maar! Wat krijgen we
nou?! Begrepen? Geen spatjes; ga er maar gewoon vantussen.’

Vertaling: Ton Naaijkens