Willem Jan Otten
consolatio voor mijn broer die vrezen moest dat zijn voet zou worden afgezet
daß man ihm der Fuß amputiert)
consolatio voor mijn broer die vrezen
moest dat zijn voet zou worden afgezet
Broer, ik ben vandaag met allebei je dochters
op het wad geweest. Daar moest ik denken aan
je voet. Niet dat ik namens jou van wat dan ook
afscheid nemen kan, dat besef ik heel goed --
zelfs niet van de onuitputtelijke dikke
dode dame in wie wij, blootsvoetse lilliputters,
ons vertraden. Je weet als geen ander
hoe het was in haar enkeldiepe vet,
hoe onder het slik je zolen raspten langs
kokkels en mossels, hoe het tussen je tenen
zich perste als de natste klei door een knuist.
We zijn gegaan tot de geul waar jij als kind
het fanatiekst de mossels van hun banken ritste
en in de emmer smeet. De wind suisde om
de oren van je dochters en nam hun stemmen mee.
We draaiden ons om. Ik zag het meteen --
we stonden in de zee gegrift zoals wij stonden
aan het eind van elk een eigen voetafdrukkenrij,
en staan wij op de Postweg weer, wordt alles
uitgewist en één met eens jouw laatste rij.