René Huigen (René Huigen)
Een huwelijk (2)
Een huwelijk (2)
2. Albrecht Dürer, een zelfportret
Recht heb ik de wereld in de ogen durven kijken, een bontkraagje
en omfloerste blik veranderden daar weinig aan, want ijdel is slechts
hij voor hen die God niet vrezen. En daarbij: wie ik ook tekende,
Lucas van Leyden in zilverpunt of Nicolaas, de juwelier, of kleine
Bernard van Brussel, Florent Nepotis, de organist van vrouwe Margaret
en secretaris Peter, het engelengezicht van Johann of mijn lieve
lieve Agnes in houtskool, ik portretteerde ze met evenveel toewijding
als u, mijn waarde Sint-Hieronymus. Altijd heeft voor mij de mens
centraal gestaan, zijn volmaakt ronde vorm in het middelpunt van Zijn
voortreffelijke Bouwwerk, het hemelgewelf. Zo deelden ook de Ouden
hun tempels, publieke gebouwen en andere constructies naar de bouw
van het menselijke lichaam in en bestaan er geen ledematen, die niet
naar een sterrenbeeld, een ster, een intelligentie of een goddelijke naam
verwijzen. Ik begrijp dat voor velen dit een loden last kan zijn,
die slechts weinigen gegeven is te dragen. Op Melancholia stopte ik
daarom een passer in handen van een Genius, die al het ons omringende
met de onbewogen kern van liefde en gerechtigheid verbindt. De blik
heeft hij afgewend, gelaten het kijken uitgesteld, niet langer ijdel
in de ogen van Hem die hij vreest, maar mens geworden in die van
zichzelf. Werkeloos ligt tussen de symbolen van de oude wetenschap
het gereedschap van de eindige kunst, een schaaf, een hamer, een zaag,
verloren aan zijn voeten. Nu niet langer de genade hem van bovenaf
wordt ingegoten, stemt wat aan de horizon gloort hem zwaarmoedig,
en ziet hij, boven een nimbus van zonlicht, op een plaats waar die niet kan
schijnen, in zwart en wit, een regenboog het zwerk openrijten; hij denkt zo
de wereld te wegen, maar voelt slechts het immense gewicht van zijn hoofd!