Peter Holvoet-Hanssen
Reintje en de liefde
Reintje en de liefde
De muze –
Een cours d’amour, een troubadour knielt voor de troon
niet voor de edelvrouw maar voor haar vossenknepen
de opdracht: elke regel zestien lettergrepen
laat los de jamben, hels en hemels moet de toon
De minne –
Als een troubadour voor een cours d’amour kniel ik voor haar zetel
niet voor de gravin de Carcassonne maar voor haar vossenbont
vermoed verwantschap in de kraag, schuif met de buik over de grond
lastig om aan de riem mee naar buiten te nemen, vermetel
Zo meet ik haar verdedigingsgordel (een wolf heeft haar belaagd
vermomd als knuffelbeer) en inventariseer haar omgeving
peutert met een tandenstoker restjes kip uit haar beleving
de held uit een ridderroman wordt door bazuingeschal verjaagd
Ik verhaal van een tweegevecht terwijl zij haar nagels knipt, hoe
Ysegrim geen vat had op Reynaert daar de rekel met olie
was ingesmeerd – zij zucht dat zij een speelvogel heeft gekend die
met haar hart ging lopen, ik lijk op hem; zij doet haar ogen toe
Ik zing het verkeerde lied: hoe zevenhonderdtwintig honden
met diamanten tanden het spoor van de foxtrotter roken
een salto, hoe de jaloerse brakken in de afgrond doken
de vos bengelde aan een tak en de meute was verzwonden
Verlies het pleit, heb op de koop toe mijn verwijfde plunje aan
afscheid en ik beken hoe verfomfaaid ik ben, buiten wat geks
tot niets meer in staat – een flakkerende kaars: de vloek van een heks
zegt zij en dan komt het hele verhaal; ik zeg: angst trekt kwaad aan
We rijmen nog wat voort, in de ban van de maan – geïntrigreerd
door de toonaard van mijn ballade (heb ik van een vos geleerd)
volgt zij mij – zonder rijbewijs, schrijlings op haar paard gezeten
zingend en klingend reed zij door het bos
Van honger wordt ze kribbig dus stoppen we bij een nachtherberg
het beest valt door mededogen, fluistert de waard – hij is een dwerg
maar de stamppot smaakt excellent, de bedstee kraakt na het eten
de slaapmuts murmelt si conden bijeen niet comen
Zij heeft de tijd en ik een overladen maag maar cider helpt
bruist als de zee, denk ik; een rank vaartuig door liefde overstelpt
een groene minstreel die geloken ogen bezingt – op het ros
Ik kijk door het zolderraam, de wolken verwolken tot een boot
de wind huilt van de kiel tot de kruistop want de winter gaat dood
deze droom is voor mijn vos, zij gaapt
Schoon lief hoe ligt gij hier en slaapt
in uwen eersten drome