Alfred Schaffer
Daar horen we engelen zingen
Niemand is in leven, een oude klacht. Je moet flink kauwen
en slikken, de geboden zijn taai. Gij zult niet liegen of stelen,
gij zult geen vreemde zijn, niet welkom heten en altijd kun je
je legitimeren. Zelfs hier waar je ligt te verpieteren, ergens in
een uithoek van de wereld, waar machientjes blije geluiden
produceren, waar iedere siddering wordt gemeten en spiegels
reflecteren. Waar geen wind bij kan, geen natuurlijk licht, je
hebt de elementen lief. Wind erodeert, water doet verweren.
Water, bevroren, is niet transparant maar grijswit, inktzwart
wanneer het geweld pleegt en daar zit je hartspier en daar zit
je lever. Je vermoordt nog eens iemand, wijst naar je hoofd:
‘Ik ben een teken.’ Je lacht, zigzagt verschrikkelijk, stromend
is water zonder genade maar soms wordt een rivier gehinderd
in zijn loop. Door hardere steenlagen, dwars in zijn bedding.