Paul Bogaert
néerlandais
Wohnblock mit Birken
Wir schauen auf Fensterstücke und Balkone wie man
auf ein Rudel Rehe schaut. Aber wir machen kein
Klopfgeräusch, wir beugen kein weites Panorama und
setzen uns hin. Wir freuen uns, trinken und rauchen,
wenn der Wohnblock jetzt knarrt, ja, sehr seetüchtig
ist, ein Schnittblumenfrachter ohne Schrauben. Die
Reihen der Fensterstücke und Balkone erfaßt eine
unverschwommene Einhelligkeit. In einem Zimmer
spielt noch ein Kind mit Schuhen, den Schnittblumen
eines Sturmkapitäns. Die Schiffbrüchigen stehen unten,
rufen. Flammender Glyzinienbogen, wir spüren die
Nähe unserer Hände und Füsse, o Kastanienzweig.
Wer, ja wer hat eine Seenot gefunden? Wer ist der
Sturm? Birken, Birken, wenn wir ertrinken, sind wir
Birken.
Extrait de: Die Walnußmaske, durch die ich mich träumend aß
Hamburg: Rospo-Verlag, 1998
Production audio: 2001, M. Mechner, literaturWERKstatt berlin
Woonblok met berken
We kijken uit op vensterdelen en balkons zoals
op een roedel reeën. Maar we maken geen
klopgeluid, we krommen geen weids panorama
en we gaan zitten. We roken en drinken en blij dat we zijn
dat het woonblok nu knarst, ja, zeer zeewaardig
is, een snijbloemenvrachtschip zonder schroeven. De
rijen en rijen balkons en vensterdelen baden
in heldere overeenstemming. In een kamer
speelt nog een kind met schoenen, de snijbloemen
van een stormkapitein. De schipbreukelingen staan beneden
te roepen. Flamboyante blauweregenboog, we merken
nabijheid van handen en voeten, o kastanjetwijg.
Wie ja wie heeft er een nood op zee gevonden? Wie is de
storm? Berken, berken, als we verdrinken, zijn we
berken.
VERSschmuggel/VERSsmokkel, Literaturwerkstatt Berlin 2015