Jan Willem Anker 
Translator

on Lyrikline: 10 poems translated

from: allemand, anglais to: néerlandais

Original

Translation

Reh sleeping, not sleeping

allemand | Tom Schulz

in der 1002. Nacht
wir durchpflügten gerade das Herz
Bergwerk, wir Lippenblütler
voll schamloser Lippen

wir entschädigungslosen Kalifen die
mit dem Einhorn as such
Diebesgut aus jenem Samarkand
ich treibe die zehntausend Kamele auf

löse den Wechsel ein, die Verlobungs
Ringe im Kanton Seerosensee
(gestohlen) aus einem Gedicht das
mit der Sprache schlief

(die luftige Nummer
bis die Lymphknoten die Röte
des Abends dekantierten)
wir leuchteten auf der Tonika

des Steinkirschenbuketts, o Trauben
Blut auf der Rotweinklaviatur
o Süße der Birnen (Bienen)
gebackener Klitsch der Fruchtschnitte

lass uns davon schnalzen auf der Überton
Leiter, lass die Immen gut sein
(Summer des Sommers), die ramponierten
Tiere der Beflüsterung


für Teresa

© Tom Schulz
unveröffentlichtem Manuskript / unpublished,
Audio production: Literaturwerkstatt Berlin 2008

Ree sleeping, not sleeping

néerlandais

in de 1002de nacht
we doorploegden net de harte
bouw, wij lipbloemigen
vol schaamteloze lippen

wij kaliefen zonder schadevergoeding die
met de eenhoorn as such
gestolen waar uit dat Samarkand
ik lever de tienduizend kamelen af

los de wissel in, de verlovings
ringen in het kanton Lelievijver
(ontvreemd) uit een gedicht dat
met de taal sliep

(het luchtige nummertje
tot de lymfenklieren het rood
van de avond dekanteerden)
we straalden op de tonica

van het steenkersenboeket, o druiven
bloed op de klaviatuur van rode wijn
o het zoet van peren (bijen)
gebakken kledder van vruchtentaartjes

laten we hierover klakken op de boventoon
ladder, laat de immen goed zijn
(zoemers van de zomer), gehavende
dieren der befluistering


voor Teresa

Vertaling: Jan-Willem Anker en Katrin Konst

Paare am Fenster

allemand | Tom Schulz

das Kontinuum Nacht, die Container
wir kamen aus einem Burma
in eckigen Klammern, Schiffe

die sich durch den Garten wälzten
auf dem schwimmenden Estrich, orale
Aureole, getrennte Tonnen, blau für Einsamkeit

Rochenfische, gelb für Geschwüre
auf der Hauptstraßenachse ereignete
sich der Schulmädchensex, wir

hatten nichts übrig an Algen, Moosen
Schattenmorellen, du lagst als Austernbank
vor dem Fenster (Strohblumen)

ich erzählte das Märchen vom Teufel
mit den drei goldenen Haaren:
hinter jeder Bordüre stagnierte der Traum

vom Fliegenfischen, leichter Köder
Jagd ohne Beute, die Stör
Eier mit den Störsendern waren

sechsunddreißig Stunden im ewigen
Eis unterwegs gewesen, Laichplätze
mit Hinterbliebenenanspruch, der Tränen

Schwamm in den Pappmachéwänden
das Weinen, das den Abu Markub
auf die andere Seite des Mondes rief

schlief mit den Kaffeeschwestern
den Mutterfrachtern, gesalbt von jenem
Sputum, Totempeeling

Then dusk, and someone calls
wasch die Hände, putze den Mund
am Hund ab, iss dein Brot aus Spänen

das Immergleiche in den Radio
Gebeten, hörst du mich vor dem Abschied
klimpern, jede Badtür ist schrecklich

© Tom Schulz
unveröffentlichtem Manuskript / unpublished,
Audio production: Literaturwerkstatt Berlin 2008

Paren aan het raam

néerlandais

het continüum nacht, containers
we kwamen uit een Birma
tussen vierkante haken, schepen

die door de tuin walsten
op de zwevende betonvloer, orale
aureolen, gescheiden afval, blauw voor eenzaamheid

roggenvissen, geel voor gezwellen
de as van de hoofdstraat een vrijplaats
voor tienerseks, we

hielden van algen, mossen
morellen niets over, jij lag als oesterbank
voor het raam (strobloemen)

ik vertelde het sprookje van de duivel
met de drie gouden haren:
achter elk boordsel haperde de droom

van het vliegvissen, licht lokaas
jacht zonder buit, de kuit
van een steur met de stoorzenders waren

zesendertig uur in perma
frost onderweg geweest, broedplaatsen
met nabestaandenrecht, traan

vocht in muren van papier-mâché
het gehuil, dat de abu markub
naar de andere kant van de maan riep

sliep met de tantes van het koffiekransje
de moedertankers, gezalfd met dat
sputum, totempeeling

Then dusk, and someone calls
was je handen, veeg je mond
aan de hond af, eet je brood van spanen

altijd hetzelfde riedeltje op de radio
gebeden, hoor je mij pingelen voor het
afscheid, elke badkamerdeur is een ramp

Vertaling: Jan-Willem Anker en Katrin Konst

o Dorle, alle Geschichten

allemand | Tom Schulz

enden als Kofferträger, zwischen Himmel
und Erde, im flüchtigen Akt des nackten
realen Wahnsinns, geben Sie ihre Pin
Nummer ein
, tauschen sie den Wasser
Melonenmann, der die Wangen trocknet

die Tränen beziehen das Überbett, die Schlaf
Brillen blinzeln dazu, die Sterne sind Wagen
Standsanzeiger, wir liegen in Abteien
die uns erliegen, wir wiegen die Brust
die ihre Tränen in Legionen aussendet

an eine Schlüsselmutter, die den Absinth
verwünscht hat, mit den generalstabsmäßigen
Zähnen, immer wieder malmen malmen
die Nägel wund in den Steppbetten
ganz Filet, ganz bestimmt Fisch ohne Knochen

in Anbetracht des Taus waren wir Flüssige
du Weiche, du Weichgeköpfte, ich
zwei Minuten zu früh Aufgeschlagener
in einem Santiago, wo wir die streng
komponierten Reisenden einer Zwölfton
Musik in Jukeboxes, wir vereinzelte

konzessionslose Art-Deco-Kopisten
resümieren als Heiratsschwindler in Minne
Sängerkostümen, wir ausrangierten Fax
Weichen, wir liegen in Weichen
(mit dem Bahnhof trinken wir Nescafé
auf Eis, der Elsternkreditanstalt winken
wir hinterher)

o Dorle, die Nerven des Ozeans
leuchten aus dem Liebeslautbojengebiet
wie Antennen, zerpflückt, dass der Strand
Hafer wiehert, so glitzert Sewastopol
auf der Schallfolie, noch einmal die Video
Piraterie und dann wir, Hafenspieler
mit leicht veränderlichen Brauen, das Meer

hört nicht auf, hört nicht auf zu senden

© Tom Schulz
unveröffentlichtem Manuskript / unpublished,
Audio production: Literaturwerkstatt Berlin 2008

o Dorle, alle verhalen

néerlandais

eindigen als koffersjouwers, tussen hemel
en aarde, in een vluchtige daad van de naakte
ware waanzin, toets uw pin
code in
, wissel de water
meloenenman, die de wangen droogt

tranen hullen het dekbed, de slaap
brillen knipperen erbij, de sterren zijn wagon
wijzers, we liggen in abdijen
die we bedwingen, we wiegen de borst
die een legioen tranen stuurt

naar een sleutelmoeder, die de absinth
verwenst heeft, steeds weer malen malen
met overgeorganiseerde tanden
de nagels kapot in de dekbedden
helemaal filet, natuurlijk vis zonder botten

met de dauw op het oog waren wij vloeibaren
jij zachte, jij zachtgedopte, ik
twee minuten te vroeg gepelde
in een of ander Santiago, waar we de streng
gecomponeerde reizigers van een twaalftoon
muziek in jukeboxes, wij zonderlinge

compromisloze Art-Deco-epigonen
vatten samen als huwelijkszwendelaars in minne
zangerkostuum, wij in de uitgerangeerde fax
modus, we liggen in wissels
(met het station drinken we Nescafé
met ijs, de eksterkredietbank zwaaien
we na)

o Dorle, de zenuwen van de oceaan
lichten op uit het liefdesbrulboeigebied
als antennes, kapot geplukt, zodat het helm
gras hinnikt, zo glinstert Sebastopol
op de grammofoonplaat, nog één keer de video
piraterij en dan wij, havenisten
licht veranderlijk bewenkbrouwd, de zee

houdt niet op, houdt niet op met uitzenden

Vertaling: Jan-Willem Anker en Katrin Konst

Kanon vor dem Verschwinden

allemand | Tom Schulz

die Trauerränder, die nachtblau
zerstochenen Venen; die Geburtstagskarten
ins Jenseits, während du durchgefeuert wirst
im Universalsarg, einfachste Ausführung

wie verrinnst du denn und dein Pferd
Rosinante; ich singe
dass dem Tod kein Scheich
Tum gehören soll, keine wüste
Wüste
wer kippt den Heilerde
Cocktail herunter, der zwischen den Zähnen
knirscht, vor der 24 Stunden globalen Versand
Apotheke, wer nippt am Scheidebecher
und lässt die Heide Einbetten, Umbetten
Ankleiden
postmortal erblühen

bei den Tumorspendern, den Asbest
Fenstern eines kranken Hauses am Rande
der Schlafstadt, wo die kranken Schwestern
alle Gestern zurückrufen auf den rational
pharmaverwirrten Tablettenwagen, mit schwarz
verfärbten Handschuhen, bei den endos
kopierten Bildern, auf denen die Geschwür
Blumen zum späten Rot Harnstrauß
Trompetensolo
hinwuchern

an den letzten Novembernächten, so mild
dass du mich ausziehst, bis unter die skelettartige
hautfarbene Unterwäsche, als würden wir in
einander eindringen wie lotsenlose Flug
Körper in verletzte dahin treibende Lufträume

wovon singst du denn und dein langer Insel-Eistee
der für keins der Manhattan die Wette annimmt
ich swinge und sage, ich heirate die drei Schwestern
und dem Tod soll keine Gründerzeitvilla bleiben

© Tom Schulz
unveröffentlichtem Manuskript / unpublished,
Audio production: Literaturwerkstatt Berlin 2008

Canon voor het verdwijnen

néerlandais

wallen onder de ogen, nachtblauw
lekgestoken aderen; verjaardagskaarten
naar het hiernamaals, terwijl je doorbrand wordt
in de standaardkist, simpelste uitvoering

hoe vloei je dan weg en je paard
Rosinante; ik zing
dat de dood geen sjeik
dom toekomt, geen woeste
woestijn
wie gooit de cocktail
van geneeskrachtige aarde achterover, die tussen de tanden
knarst, voor de 24 uur mondiale verzend
apotheek, wie nipt aan de afscheidsbeker
en laat de heide begraven, uitgraven
aankleden
postmortaal opbloeien

bij de tumordonoren, de asbest
ramen van een ziek huis aan de rand
van de slaapstad, waar zieke verzorgsters
ieder gisteren terugroepen op de rationeel
farmaverwarde pillenwagen, met zwart
verkleurde handschoenen, bij de gëendos
copieerde foto´s, waarop de zwel
bloemen tot een laat rood ontlastingboeket
trompettensolo
uitwoekeren

tijdens de laatste novembernachten, zo mild
dat je mij uitkleedt, tot onder het skeletachtige
vleeskleurige ondergoed, alsof we in elkaar
binnendringen als ongeleide vliegende
objecten in geschonden, afdrijvende luchtruimen

waarover zing je dan en je lange-eiland-ijsthee
die voor geen Manhattan de weddenschap aangaat
ik swing en zeg, ik trouw de drie zusters
en de dood zal er geen herenhuis aan overhouden

Vertaling: Jan-Willem Anker en Katrin Konst

die Reinschrift zur peinlichen Berührung

allemand | Tom Schulz

von diesem Moment an
wussten sie es, sie hatten die Laus
mit der Leber erlegt, schlürften
die enthaarte Suppe in der verkaufs =

trächtigen Passage, Schenkungen
kamen vor, lila shawls, abschätzige
Zungen, das Mentalbüro zuckte
Männer und Frauen, knapp über der Verfalls

Grenze, der Kassensturz Oberschenkelhals
Bruch, die Klassenloterie des Proletariats
es ging noch um Punkte, gesammelte
Herzen, Gebetsfeuer aus der Discount

Ecke (dass musste ein armer Müller
sein, dem die Windpocken die Wind
mühlen so mühelos in den Weg kamen
und allesamt flöten gingen)

der Lötzinn dieser Sätze, der Blöd
Zins, die Wucherfalle schloss abrupt
Fahrstühle fanden zurück in die Park
Ebene, an der man sich parallel

begegnet = verzweigt, nach dem du das Bett
warst, ich der Fluss, blieben die fluguntauglichen
Kormorane unter dem Fistelzweig bei den Alzheimer
Etagen, denen niemand die Biografie

abnehmen wollte, so wie die Pein
liche Reinschrift des Elternratsvorsitzenden
in ein von Akten erschlagenes Buch
die Handlung die sich bevollmächtigte

Debilfunk zu werden, der Kaufhaus
Sender offerierte Litaneien, sackweise
drei Paar für zwei

© Tom Schulz
unveröffentlichtem Manuskript / unpublished,
Audio production: Literaturwerkstatt Berlin 2008

Netschrift voor een pijnlijk treffen

néerlandais

vanaf dit moment
wisten ze het, ze hadden het kind
in het badwater verzopen, slurpten
van onthaarde soep in de verkoop =

geile passage, schenkingen
kwamen voor, lila shawls, pedante
tongen, de zielenpraktijk schokte
mannen en vrouwen, net na de verval

datum, de kassaopmaak, de dijbeenhals
breuk, de klassenloterij van het proletariaat
het ging nog om punten, verzamelde
zegels, gebedsvuur uit de discounter

hoek (dat moest een arme molenaar
zijn, die de windpokken de wind
molen zo moeiteloos in de weg zaten
en allemaal naar de ratsmodee gingen)

het soldeertin van deze zinnen, de on
zin, de woekerval klapte ineens dicht
liften vonden de weg terug naar de parkeer
garage, waar men elkaar parallel

ontmoet = vertakt, nadat jij het bed
was, ik de rivier, bleven de vleugellamme
aalscholvers onder de fisteltak bij de Alzheimer
verdiepingen, die niemand de biografie

wilde afnemen, zoals het pijn
lijke netschrift van de ouderraadvertegenwoordigers
in een boek door dossiers verpletterd
de handeling die zich de volmacht gaf

debielentelefonie te worden, de warenhuis
omroep bood litanieën aan, met zakken tegelijk
drie paar voor twee

Vertaling: Jan-Willem Anker en Katrin Konst

Materialist

anglais | Ken Babstock

Where I put my palm to the crushed
granite exterior, to the tooled wood
of the portico’s columns

banded by afternoon sun, I
thought I could feel where rain
had earlier that day slickened, cooled

then warming, vanished. There’d been
an interlude of rain. The sun made
a cracking sound and resumed breathing.

Our coats opened. The hemmed
end of yours clawed a jar of preserves
from its place on a deli shelf. Red Sicily

expanding in a laminate sea. Where Prince
Arthur leaves the Main, sets and subsets
of visitors, kids, residents drew Venn

diagrams around buskers. I went
toward the gaunt, tinny sound of spoons,
fiddles, expecting farce or illness. About being

loved, and returning love, we’ll say it heats
the surface in its passing, then becomes
surface, a tactile skin on the world

our eyes feel in photons, chiasmic
inversion of what’s purportedly there. You
at the edge of the gathering watches

you at the gathering’s edge. So it
would seem. Montreal; 3 p.m. in the strange
warmth, aren’t we now hung on the rack

of the problem of some smaller ‘you’
happier left — or kept — alone? Tiny mote,
mote’s opposite, unmeasured, entirely featureless


but for its property of denied emergence. The music
fell out of a cheap tape deck. Above that
a plaid-shirted marionette clogged away

in his scaled-down cabin. Fire flickered
from a wood stove made of two
thimbles. A rocker set in motion by the footfalls.

Art hung on the walls, and a view onto
green-blue woods where jays battled
the hours away; fire-ditch; spring melt —

I was warming to the show, when
the puppeteer removed his hands, stepped out
and clapped along. Then he left, and it went on.

© House of Anansi Press
from: Airstream Land Yacht
Toronto: House of Anansi Press, 2006
Audio production: 2007, Literaturwerkstatt Berlin

Materialist

néerlandais

Waar ik mijn handpalm legde op de
gemalen granieten buitenkant, op het
bewerkte hout van de zuilen in de portico

verstoken van late zon, meende
ik te voelen waar eerder
die dag regen gleed, afkoelde

toen warm werd, verdween. Er was
een intermezzo van regen geweest. De zon maakte
een krakend geluid en begon te herademen.

Onze jassen opengeslagen. De gezoomde
flap van de jouwe klauwde een pot marmelade
van zijn plank in de delicatessenzaak. Rode Siciliaan

dijde uit in een gelamineerde zee. Waar Prince
Arthur van de Main afgaat, tekenden groepen en
ondergroepen van bezoekers, kinderen, bewoners Venn-

diagrammen om straatmuzikanten. Ik begaf me
naar het ongemakkelijke, tinnen geluid van lepels,
fiedels, verwachtte farce of ziekte. Over liefde

ontvangen en liefde teruggeven zullen we zeggen dat het
in het voorbijgaan het oppervlak verwarmt, daarna
oppervlak wordt, een tastbare huid over de wereld

die onze ogen aanvoelen via fotonen, chiastische
inversie van wat daar stellig is. Jij
aan de rand van het gezelschap bekijkt

jij in het gezelschap aan de rand. Daar lijkt het
althans op. Montreal; 3 uur ’s middags in vreemde
warmte, worden we niet op de pijnbank gelegd

door het probleem van een kleiner ‘jij’
dat liever alleen gelaten – of gehouden – wordt? Stofdeeltje,
zijn tegendeel, onmeetbaar, zonder eigenschap

op die van zijn geloochende verschijning na. De muziek
viel uit een goedkope cassetterecorder. Daarboven
een marionet in tartan overhemd weggepropt

in zijn poppenhuisje. Vlammen flikkerden
van een houten fornuis, vervaardigd van twee
vingerhoedjes. Schommelstoel bewegend op voetstappen.

Kunst hing aan de muren en uitzicht op
groenblauwe bossen waar gaaien de uren weg
kiftten; vuurgreppel; lentedooi –

Ik begon warm te lopen voor de show, toen de poppenspeler
zijn handen terugtrok, naar buiten stapte en mee begon
te klappen. Daarna vertrok hij, en ging het door.

Vertaling: Jan-Willem Anker

Essentialist

anglais | Ken Babstock

Snug underground in the civic worm burrowing
west, I was headed to class when a cadet
in full combat dress got on my train.

But for a pompom sprucing up the beret,
his age, the fact he was alone, and here,
this boy could’ve been boarding amphibious

landing craft. I checked for guns, grew pious
of this spinning orb’s hotter spots. He
was all camo, enactment-of-shrubbery, semblance

of flora in varying shades, hues, mottlements
of green. A helmet dangled on his back, a hillock
in spring, sprouting a version of verdant grasses

in plastic. I got past enjoying a civilian’s recoil
from things military, brutal, conformist, and took
a peek at what my soldier was so engrossed in —

Thoreau’s Walden — imagine him, rubbing oil
into a Sten gun’s springed bolts, working through
his chances at a life away from men: berries

plumping in among their thorns, night’s
curtain drawn across the window of the lake . . .
We must reconcile the contradictions as we

can, but their discord and their concord
introduce wild absurdities into our thinking
and speech. No sentence will hold the whole

truth, and the only way in which we can be just
is by giving ourselves the lie; speech is better
than silence; silence is better than speech; —

All things are in contact; every atom has
a sphere of repulsion; — Things are, and are
not, at the same time; — and the like
. There are other
 
minds. Surfacing at St. George, I cupped my hands
and blew — bodies scattering among museums,
bank towers, campus rooms, and shops, each

to where they’re thinking of or not, seemed
to prove a law we’re locked into, demonstrable
with iron filings, magnets, and clean tabletop.

I can watch their faces go away. The singing’s not
to record experience, but to build one viable
armature of feeling sustainable over time.

The stadium’s lit, empty, and hash-marked
for measuring the forward push. On the surface
of the earth are us, who look in error, and only seem.

© House of Anansi Press
from: Airstream Land Yacht
Toronto: House of Anansi Press, 2006
Audio production: 2007, Literaturwerkstatt Berlin

Essentialist

néerlandais

Ik was op weg naar college, weggezakt ondergronds
in de openbare worm die westwaarts groef
toen een cadet in veldtenue mijn trein in kwam.

Ware het niet voor de pompon die zijn baret tooide,
zijn leeftijd, het feit dat hij alleen was, en hier,
had deze jongen zo een amfibievoertuig kunnen

enteren. Ik loerde naar wapens, in zedige verwondering
over de brandhaarden op onze spinnende aardbol.
Hij was een en al camouflage, struikimitatie, schijn

van flora in allerlei schakeringen, tinten, vlekken
groen. Een helm bungelde aan zijn rug, lenteheuveltje
waaruit een tafereel van malse grassen in plastic

ontsproot. Ik kwam los van het gretige burgermansontzag
voor legerdingen, wreed, conformistisch, en wierp
een blik op waar mijn soldaat zo in verdiept was –

Walden van Thoreau – stel je hem voor, olie wrijvend
in de teruggetrokken grendel van een Stengun, zwoegend
voor een uitzicht op een leven zonder mannen; bessen

die zwaar tussen hun doorns ploffen, het nacht-
gordijn dichtgetrokken over het raam van het meer...
We moeten trachten de tegenstellingen met elkaar

te verzoenen, maar hun eendracht en tweedracht
leiden tot wilde absurditeiten in ons denken
en spraakvermogen. Geen zin draagt de hele

waarheid en de enige manier om eerlijk te zijn
is door onszelf de leugen te schenken; spreken is
beter dan zwijgen; zwijgen is beter dan spreken; –

Alles staat in verbinding; ieder atoom heeft een afstotend
krachtveld; – Dingen zijn en zijn niet, op hetzelfde
moment; – enzovoorts. Er zijn andere

geesten. Toen ik opdook bij St. George, blies ik
in de kom van mijn handen – lichamen verspreid over
musea, torens van banken, studentenkamers, winkels, elk

hun denkrichting op of niet, leken een wet
te bewijzen die ons insluit, aantoonbaar met
ijzerdeeltjes, magneten en schoon tafelblad.

Ik kan hun gezichten zien verdwijnen. Het zingen dient niet
om ervaring vast te leggen, maar om een solide
pantser te smeden van gevoel dat de tijd doorstaat.

Het stadion licht op, leeg, door hakstrepen getekend
om de drang naar voren te meten. Op het aardoppervlak
ons, die bij vergissing ogen, en alleen maar lijken.

Vertaling: Jan-Willem Anker

Verificationist

anglais | Ken Babstock

What’s more unnerving, that the chevrons
scored into the flesh on the brow
constitute confusion, or that they point

(as they seem to want to do) to a spot
in back of the frontal lobe — a mappable locale —
that’s truly, blackly stumped? Watch what

the hands do: while sketched on the scrim
between sleep and not, her thumbs as infant
bats snurl into the pack that clings

to the flesh of her rising breast. Her eyelids
want the field bisected, then want it magnified
or widened. We arrived one summer night

in the tobacco belt bearing bedrolls tied
with twine, bailer twine, and slept
in an anachronistic ditch. Morning

shaved haze off the immigrant labour
cattled on flatbeds that rumbled past
the quaintness of lettuce heads. In the barn

that was the principal clause our bunkhouse
sat appended to, bats in the thousands
hung, or scored the air in arcs, as

we lay in the loft in tarred pants not
wondering what it was like — We’d
irrigate the crop at night; I manned a valve

that had to be closed before a set of guns
were shifted west. He hammered on the feeder
pipe. He hammered on the feeder

pipe and I at the valve on the main
could not close the flow, nor could I signal
back. I couldn’t signal back, nor stop

what it was I was called to stop. She comes
in wearing a summer halter top, two dogs
huff, lift, and shamble over to the face

she wears I recognize as tenderness.
There’s nothing difficult in this. Intent forks
off from the main, we hit the sheets in sheets

of force that light the darkened rows. It was dark
where Roberto stood striking a wrench against
wet metal. He was from Oaxaca and wired

his wages home. The room’s a lambent
blue. No longer signalling he missed his wife,
he’d point and name a thing: relámpago ‘lightning’ relámpago . . .

© House of Anansi Press
from: Airstream Land Yacht
Toronto: House of Anansi Press, 2006
Audio production: 2007, Literaturwerkstatt Berlin

Verificationist

néerlandais

Wat is verontrustender: dat de chevrons
in het vlees van de wenkbrauw gesneden,
verwarring stichten, of dat ze wijzen

(zoals ze lijken te willen) naar een plek
achter op de frontale kwab – in kaart te brengen locatie –
die pas echt zwart uitgeslagen is? Let op wat

de handen doen; als schets op het toneeldoek
tussen slapen en niet, kroelen haar duimen
als jonge vleermuizen in de zwerm die aan

het vlees van haar rijzende borst hangt. Haar oogleden
willen het veld opgedeeld, willen het dan uitvergroot
of verbreed. Op een zomernacht kwamen we aan

in de tabakstreek, op onze bult slaapzakken
bijeengehouden door garen, bindgaren, en sliepen
in een anachronistische greppel. Ochtend

schaafde nevel van de gastarbeid,
vee in diepladers die voorbij de zonderling
ogende slakroppen denderden. In de schuur

die de hoofdzin vormde waaraan onze barak
bevestigd was, hingen vleermuizen bij de
duizenden, of ze kerfden de lucht in bogen, terwijl

wij op de vliering in besmeurde broeken ons niet
lagen af te vragen waar het op leek – ’s Nachts
irrigeerden we het land; ik hield toezicht

op een klep die dicht moest voor een batterij waterspuiten
naar het westen werd verplaatst. Hij beukte op de aanvoer-
buis. Hij beukte op de aanvoer-

buis en ik bij de klep van de hoofdleiding
kon de stroom niet afsluiten, noch terugseinen.
Ik kon niet terugseinen, noch afstoppen

wat het was dat ik moest afstoppen. Zij komt
binnen met een zomers haltertopje aan, twee honden
snuiven, komen omhoog en sjokken naar het gezicht

van haar dat ik als tederheid herken.
Hier is niets moeilijks aan. Voornemens
vorken van hun koers, we duiken onder de wol onder wolken

in weerlicht dat de donkere rijen beschijnt. Het was
donker waar Roberto met een moersleutel tegen nat
metaal stond te slaan. Hij kwam uit Oaxaca en stuurde

zijn salaris naar huis. De kamer is glanzend blauw. Toen hij
niet meer signaleerde dat hij zijn vrouw miste, wees hij een
ding aan en benoemde het: relámpago ‘weerlicht’ relámpago

Vertaling: Jan-Willem Anker

Compatibilist

anglais | Ken Babstock

Awareness was intermittent. It sputtered.
        And some of the time you were seen
                asleep. So trying to appear whole

                you asked of the morning: Is he free
        who is not free from pain? It started to rain
a particulate alloy of flecked grey; the dogs

wanted out into their atlas of smells; to pee
        where before they had peed, and might
                well pee again — though it isn’t

                a certainty. What is? In the set,
        called Phi, of all possible physical worlds
resembling this one, in which, at time t,

was written ‘ Is he free who is not free —’
        and comes the cramp. Do you want
                to be singular, onstage, praised,

                or blamed? I watched a field of sun-
        flowers dial their ruddy faces toward
what they needed and was good. At noon

they were chalices upturned, gilt-edged,
        and I lived in that same light but felt
                alone. I chose to phone my brother,

                over whom I worried, and say so.
        He whispered, lacked affect. He’d lost
my record collection to looming debt. I

forgave him — through weak connections,
        through buzz and oceanic crackle —
                immediately, without choosing to,

                because it was him I hadn’t lost; and
        later cried myself to sleep. In that village
near Dijon, called Valley of Peace,

a pond reflected its dragonflies
        over a black surface at night, and
                the nuclear reactor’s far-off halo

                of green light changed the night sky
        to the west. A pony brayed, stamping
a hoof on inlaid stone. The river’s reeds

lovely, but unswimmable. World death
        on the event horizon; vigils with candles
                in cups. I’ve mostly replaced my records,

                and acted in ways I can’t account for.
        Cannot account for what you’re about
to do. We should be held and forgiven.

© House of Anansi Press
from: Airstream Land Yacht
Toronto: House of Anansi Press, 2006
Audio production: 2007, Literaturwerkstatt Berlin

Compatibilist

néerlandais

Bewustzijn flakkerde. Het sputterde.
Af en toe zag men je slapen. Dus in
een poging een eenheid te lijken

vroeg je de ochtend: Is hij vrij
die niet vrij is van pijn? Het begon
een specifiek soort vlekkerig grijs te regenen; de honden

wilden erop uit, hun atlas van geuren in; piesen
waar ze eerder hadden gepiest, en dat wellicht
nog eens gaan doen – hoewel dat allerminst

zeker is. Wat wel? In het stelsel,
Phi genaamd, van alle mogelijke fysieke werelden
die op deze ene lijken, waarin, in tijd t,

geschreven werd ‘Is hij vrij die niet vrij is – ’
de kramp schiet erin. Wil je enkelvoudig
blijven, op de bühne staan, bejubeld worden

of uitgejouwd? Ik zag een veld met zonne-
bloemen hun gebronsde gezichten draaien
naar wat ze nodig hadden en was goed. ’s Middags

waren ze kelken, rechtop en goudgerand,
en leefde ik in hetzelfde licht maar voelde
me alleen. Ik besloot mijn broer te bellen,

over wie ik me zorgen maakte, en zeg dat.
Hij fluisterde, nogal kil. Hij was mijn platencollectie
verloren aan dreigende schulden. Ik

vergaf hem – door de slechte verbinding,
door geruis en oceanisch gekraak –
onmiddellijk, spontaan als het ware,

omdat ik hem juist niet verloren had; en
later huilde ik mezelf in slaap. In dat dorp
nabij Dijon, Vallei van de Vrede genaamd,

spiegelde een vijver ’s nachts zijn libelles
over een zwart oppervlak, en
het groene licht van de verre halo

om de kernreactor vloeide over de nachtelijke hemel
in het westen. Een pony hinnikte, stampte
een hoef op het plaveisel. Mooi oeverriet

maakte zwemmen onmogelijk. Wereld dood op de
horizon der gebeurtenissen; nachtwaken met kaarsen
in bekers. Ik heb het gros van mijn platen vervangen

en kan niet al mijn daden verantwoorden.
Kan niet verantwoorden wat jij op het punt
staat te doen. We horen vastgehouden en vergeven.

Vertaling: Jan-Willem Anker

Abschied von Gomera

allemand | Tom Schulz

wir ließen die Delfine eine Stunde
lang tanzen, bevor die Aquafarm
auftauchte, Mezzoclaquere in Agfa
Color, sie zogen an einem Strang und hingen

den Seewolf ins Fenster, er hatte den Hang
zum Schwadronieren, ein Vitalkomplex
wie wir, die semantisch gefügt, den Oliven
Hainen abdankten, auf der Sehnsuchts

Platine, marinetraurig, geschuppt
ein Süßalgenräuber, Schlammbader 
in warmen Gefilden, die gleiche Schiene
bis Biarritz, wir Nicht-Schmetterlinge

aus den Salinen, das kommt an dieser
Stelle gewiss unvermutet, ich möchte
anstelle der Tiermaske paar Schnurrhaare
dann fauchen, fauchen, fauchen

have Azucar, die Plünderungen von Strand
sie nannten ihn Sand, wenn er einfach
zerrann, Vorsicht fehlender Standstreifen!
beim Harpunieren von Spatzen floss

Magma am Himmel, in der Erinnerungsfunktion
el Teide, waren es verlandete Kakteen
Filialen, die dornenreich zur Sparte der Kalt
Nadelgewächse gehören mussten, sie schmeckten

nach brandigen Kernen, Asbach 68, Hippies
am Liegenschaftsrand, wir stiegen mit Gummistiefeln
in den Vorfluter, die Apartmentanlage musste
das sichere Abschreibungsobjekt sein, von dem

wir gehört hatten, die Steinbeißer auf Granit
Erde, oder was das war, drehte sich in einer
Wiederholungsschleife, das Jingle von den Wasser
Elefanten, die über Nacht die Supermarkt

Arche verließen

© Tom Schulz
unveröffentlichtem Manuskript / unpublished,
Audio production: Literaturwerkstatt Berlin 2008

Afscheid van Gomera

néerlandais

we lieten de dolfijnen een uur
lang dansen, voor de aquafarm
opdook, mager klapvee in Agfa
Color, het trok aan één touw en hing

de zeewolf in het raam, hij had een hang
naar grootspraak, een vitaminecomplex
zoals wij, die semantisch beschikt, de olijven
gaard afdankten, op de moederbord

van het verlangen, marinedroef, geschubd
een zoetalgenrover, modderbaders
in warme streken, eensgezind
tot Biarritz, wij niet-vlinders

uit de zoutvlakten, dat komt op deze
plaats natuurlijk onverwacht, ik wil geen
diermasker maar een paar snorharen
dan blazen, blazen, blazen

have Azucar, plunderingen van strand
ze noemden hem zand, toen hij domweg
verdween, Opgelet, afwezige vluchtstrook!
bij het harpoeneren van mussen stroomde

magma aan de hemel, in de herinneringsfunctie
el Teide, waren het drooggelegde cactus
filialen, die doornrijk tot de familie van koude
naaldgewassen moesten horen, ze smaakten

naar branderige pitten, Asbach uit 68, hippies
op de rand van een lap grond, we stapten met rubberlaarzen
in de wetering, het appartementencomplex moest
de gegarandeerde aftrekpost zijn, waar we

over gehoord hadden, de steenbijter op graniet
aarde, of wat het ook was, draaide in een
eindeloze loop, de jingle van de water
olifanten die hals over kop de supermarkt

ark verlieten

Vertaling: Jan-Willem Anker en Katrin Konst