Peter Ghyssaert
Honingtuin
Honingtuin
Hij betast de raten en bekijkt ze,
sprenkelt witte rook over de bijen, rooft
zonder pijn van honderdduizend angels
zoete, voorgekauwde hompen: de vermolmde
schatten uit de honingtuin;
stil en bars is hij, een bijensmid,
en hij beslaat het pantser van zijn bijen
met eenvoudig, duurzaam suikerwater:
zij brengen hem een winst van was en honing
-witte, ongekwetste was in potten,
dun gemaakte honing voor de glazen-
en omheinen met hun zwarte keurtroepen
de tuin tegen van angst gekrompen velden
waar het stil geworden is, doodstil;
nooit weg te denken is het zacht gebrom
van een constante en sublieme hulde.