Miriam Van hee
GESCHIEDENIS
GESCHIEDENIS
wat ons voor ogen komt
en ons de slaap onthoudt
dat komt ons niet voor ogen
wij keren zelf altijd terug
naar de kamer met het uitzicht
op de treinen en de spoorwegberm
waar het behang ontbrak,
en de gordijnen, zodat wij steeds
de bomen konden zien, die wilg
die omgehakt moest worden,
we waren bang dat hij
bij stormweer op het dak zou vallen
we zochten eensgezindheid
maar wat we droomden, 's nachts,
verzwegen we
het was dus niet de wind
het waren niet de bomen
ook 's nachts was er licht
omdat achter de tuin
het rangeerstation lag
waar treinstellen werden
uiteengehaald, op een
zijspoor gezet en vergeten
nee, met de treinen
en ook niet de kou van dat jaar
toen de wissels bevroren
en sneeuwvlokken vielen gestaag
op mijn dochter die sliep
in mijn armen, ik droeg
haar naar huis, in de bocht
stond een auto, ik wist plots:
ik moest nog meer zorg
voor haar dragen en verder
dat alles een keerzijde had
dat de sneeuw die zo troostend
en traag naar beneden kwam
en er het vuil van de straten
bedekte, sporen droeg, verse,
dat iemand hier voor mij
was binnengegaan