Willem Jan Otten
expeditie naar het vademloze
expeditie naar het vademloze
Eens voeren we uit met aan boord
een peillood gehangen aan een draad.
Het was beslist de allerlangste draad.
We zetten koers naar een diepe trog,
en lieten het daar zakken, het lood.
Dit zakken nam dagen, weken in beslag.
De draad die wond zich zoemend af.
Op de zesentwintigste van die maand,
des avonds, was hij op, de lange draad.
Die nacht zag in een droom de kapitein
al eveneens een lange draad, maar deze
glipte met een zuchtje van de spoel,
verdwenen was hij in de schommelende
oceaan. De kapitein begreep meteen:
ik hield me aan de draad niet vast.
Het gedroomde peillood hing één handpalm
boven de diepste grond
en vastgeklampt heb ik mij niet.
Het was een tuimelende droom, zo één
waaruit men stribbelend ontwaakt.
Ik durfde, schreef de kapitein,
met deze draad niet mee.
Deze droom, noteerde hij daarna,
heeft mij doen weten dat ik word gepeild.
Het ondoorgrondelijke mij nu peilt.