Jan H. Mysjkin
De tijd van een hartsterking
De tijd van een hartsterking
De Franse generaal, een ouwe lolbroek van joodse afkomst, heeft zich, zonder een spier te vertrekken, laten afschepen door een dame uit België die zo’n twintig keer per dag een stijve nek oploopt, doordat ze almaar zit te lonken naar een ploeg mecaniciens uit de Maagdeneilanden, die ondanks een hemd zonder losse boord en zwartgerookte pollen aan hun lijf voor het avondeten pronken met een roze perkaline stropdas vanwege de huwbare miss, dertig jaar, gezet en besnord, die om de haverklap in bulderend gelach uitbarst tegenover haar matrone van een moeder die twee keer zo oud, zo dik en zo besnord is, terwijl de Braziliaanse operazangeres, in een paar weken grijs geworden als gevolg van de hitte waardoor haar zwarte haarkleuring is uitgelopen, niet wist waar ze moest kijken toen ze, te laat om zich uit de voeten te maken, de consul van Nederland zag, een kantoorklerk die onophoudelijk links en rechts knikt en aan één stuk door zit te kronkelen alsof hij een paling te slikken had gekregen van de Engelse Messalina, die haar derde gemaal afwerkt en zich laat omringen door een groepje jongelui die met haar rondzwieren onder de lusteloze blik van een dame met giraffenhals en een strohoedje op haar hoofd genre matelot.