Peter Nijmeijer 
Translator

on Lyrikline: 12 poems translated

from: inglés, neerlandés, alemán to: neerlandés, inglés

Original

Translation

Poker

inglés | Matthew Sweeney

There were five of us playing that night,
Padge, Kieran, Neal and me –
and, stretched out in his coffin, Uncle Charlie.
We dealt him a hand each time
and took it in turns to bet for him,
waiving his losses, pooling his wins,
for what good were coins to him?
What could he win but his life?
Still, five of us played that night
and when we stopped it was daylight.
We left the cards with him
to remind him, forever, of that game
and Padge, Kieran, Neal and me
went up the road to our beds
and slept until we buried him,
then played until we had to agree
the good hands had gone with Uncle Charlie.

© Matthew Sweeney & Jonathan Cape
from: Selected Poems
London : Jonathan Cape, 2002
Audio production: 2006, M.Mechner / Literaturwerkstatt Berlin

POKER

neerlandés

We speelden die nacht met z'n vijven,

Padge, Kieran, Neal en ik -

en, languit in zijn kist, oom Charlie.

Ook hij kreeg telkens vijf kaarten,

en wij zetten om de beurt voor hem in,

streken zijn verlies en zijn winst op,

want wat had hij nu nog aan die munten?

Wat kon hij behalve zijn leven nog winnen?

Toch speelden we die nacht met z'n vijven

en toen we stopten was het daglicht.

We lieten de kaarten bij hem achter

als eeuwige herinnering aan dat spel

en Padge, Kieran, Neal en ik

zochten ieder ons eigen bed op

en sliepen tot we hem begroeven,

waarna we het spel weer hervatten

tot we inzagen dat de winnende hand

samen met oom Charlie was verdwenen.

Vertaling: Peter Nijmeijer

[Een wolf]

neerlandés | Erik Spinoy

Een wolf
is als een huis
waarin twee gaten gapen:

een gat
waar nooit een voordeur zat

de holte
van het keldergat.

Door lege ramen kruipt
klimop en wingerd binnen
en neemt kamers in bezit.

In kelders huist
het ongewervelde
en draait en draait
zijn blinde cirkelgang.

© Meulenhoff
from: Boze wolven
Amsterdam: Meulenhoff, 2002
Audio production: Flemish Literature Fund, Antwerp, 2007

[A wolf]

inglés

A wolf
is like a house
with two gaps gaping:

one gap
that never knew a front door

the hollow
of the cellar's vent-hole.

Through empty windows
ivy and vine creep in,
taking over the rooms.

In cellars dwells
the invertebrate
that spins and spins
its blind circular course.

Translated by Peter Nijmeijer

[Adolf, gelukkige wolf.]

neerlandés | Erik Spinoy

Adolf, gelukkige wolf.

Verzonnen zwarte alfaman
die zich op sexy horden,
de boeleerders van het
oergezonde roedel stort.

Oom wolf, gekaplaarsde gezelligheid:
de zwarte as waarrond geolied
en bloedwarm ons leven draait.
Aanbeden graal van onze enigheid:
de ogen dicht, de oren neergelegd,
onz’ borstkas raakt de bodem haast.

Maar dat was ooit.
Vandaag koopt elke wolf zijn BMW,
Defender, Porsche of Chevy Corsica
en tart zijn medewolf.

Ons kijkt ons boudweg in het oog.

De strijd en huiselijkheid verlegd
naar het spookachtig lijf-aan-lijfgevecht
op markten, airconditioned, overdekt.

© Meulenhoff
from: Boze wolven
Amsterdam: Meulenhoff, 2002
Audio production: Flemish Literature Fund, Antwerp, 2007

[Adolf, lucky wolf.]

inglés

Adolf, lucky wolf.

Fabricated black alpha male
who throws himself on sexy hordes,
the overhealthy pack's fornicators.

Uncle wolf, jackbooted cosiness:
the black axis around which oiled
and bloodwarm our life rotates.
Worshipped grail of our uniqueness:
the eyes closed, the ears laid down,
our chest nearly touches the ground.

But that was once.
Today every wolf buys his BMW,
Defender, Porsche or Chevy Corsica
and badgers his fellow wolf.

Like looks like boldly in the face.

The battle and homeliness transferred
to the ghostly man-to-man fight
at markets, air-conditioned, roofed.

Translated by: Peter Nijmeijer

YARDBIRD

neerlandés | Roland Jooris

( I )

ik zou die avondlijke
merel in mijn tuin op
een tak in een gedicht
willen zetten, maar waarom
zou ik, hij zit per slot
van rekening daar waar
hij zitten moet: in een
gedicht daarbuiten.


(II)

dank u wel, gewoon
applaus is voldoende,
zo wimpelde yardbird
charlie laaiende ovaties
af

en ook die merel
in mijn tuin heeft
na een meeslepende solo
aan wat gemijmer
genoeg

bij het minste handgeklap
ritst hij het donker
in

from: Bloemlezing uit de poëzie van Roland Jooris
Gent: Poëziecentrum, 1997
Audio production: Flemish Literature Fund, Antwerp, 2007.

Yarbird

inglés

1

I would like to place
that nightly blackbird
on a branch in a poem,
but after all why should
I, it’s perched there
where it should be: in
a poem out there.


2

thank you so much, just
applause will do, that’s
how yarbird charlie
dismissed the flaring
ovations

and that blackbird
in my garden too
can make do with
some musing after
a stirring solo

at the slightest clap of hand
he swishes off into
the dark

Translated by Peter Nijmeijer

The Ice Hotel

inglés | Matthew Sweeney

I’m going back to the ice hotel,
this time under a false name
as I need to stay there again.

I’ll stand in the entrance hall,
marvelling at this year’s design,
loving the way it can’t be the same

because ice melts and all here is ice –
the walls, the ceiling, the floor,
the seats in the lobby, the bed.

Not that I lay on naked ice,
but on the skins of reindeers,
piled high, as on a sled.

First, though, I went to the bar –
no beer, only vodka –
and I met my sculptor there,

or I should say, my ice sculptor
whose pieces were on display
in every room in the ice hotel,

and who told me his name was Thor.
We stood in that ice-blue light
swapping whisper after whisper,

drinking vodka after vodka
till we agreed to go to bed,
and neither of us slept that night.

Let me tell you about that bed –
ice pillars, two foot high,
each with a lit candle on top,

and wedged in the middle of each
the four corners of an ice sheet
three, maybe four inches thick.

On this the pelts were laid,
then the Polar Survival bag
that the two of us climbed inside.

Next morning, over Arctic char,
he offered me any sculpture
but which could I take home?

And I didn’t want to go home
but I went. Now I’m going back –
back to the latest ice hotel

with its blue ice, its silence,
its flickering candlelight,
its sculptures I can claim.

© Matthew Sweeney & Jonathan Cape
from: Sanctuary
London : Jonathan Cape, 2004
Audio production: 2006, M.Mechner / Literaturwerkstatt Berlin

Het ijshotel

neerlandés

Ik ga terug naar het ijshotel,
deze keer onder een valse naam,
omdat het verblijf daar me lokt.

Ik zal in de hal staan, verrast  
door de vormgeving van dit jaar,
omdat die nooit hetzelfde kan zijn

daar ijs smelt en alles hier ijs is -
de muren, het plafond, de vloer,
de zetels in de foyer, het bed.

Niet dat ik op naakt ijs lag,
maar op de huiden van rendieren,
hoog opgestapeld, als op een slee.

Maar eerst liep ik naar de bar -
geen bier, louter wodka -
en kwam daar mijn beeldhouwer tegen,

of liever mijn ijshouwer
wiens stukken waren uitgestald
in iedere ruimte van het ijshotel,

en die me zei dat hij Thor heette.
We stonden in dat ijsblauwe licht
gefluisterde woorden te wisselen

en wodka na wodka te drinken
tot we besloten naar bed te gaan,
en geen van ons sliep die nacht.

Laat me je dat bed beschrijven -
ijspilaren, een halve meter hoog,
elk met een brandende kaars erop,

en vastgeklemd in het midden
de vier hoeken van een ijsplaat,
acht à tien centimeter dik.

Hierop waren de vachten gelegd,
plus de speciale poolslaapzak
waarin we ons samen nestelden.

De volgende ochtend, bij een poolthee,
mocht ik een beeld van hem uitkiezen,
maar hoe kon ik dat mee naar huis nemen?

En ik wou helemaal niet naar huis,
al ging ik wel. En nu keer ik er terug -
terug naar het nieuwste ijshotel

met zijn blauwe ijs, zijn stilte,
zijn flakkerend kaarslicht,
zijn beelden die ik kan opeisen.

Vertaling: Peter Nijmeijer

Rijpe kersen

neerlandés | Stefan Hertmans

Wat stand houdt is oneetbaar.
De oudste huizen worden ingeruild voor nieuwer puin,
en gladde steen reikt al de hand aan ouder puin.

Maar ik heb Under Milkwood in de kamer
en Richard Burton, die als een dronkeman
die in zijn droom met zijn oermoeder slaapt,
waarzeggerij verkoopt op plaat.

Hij droomt haar tweeëntwintig jaar
en bloot onder een wijde, zwarte jurk,
haar benen bruin door landwerk op een onbereikbaar veld.
Haar witte borsten weegt hij op zijn ene hand,
terwijl hij met de andere haar natte lijfje spant.

Men spuit de straten tegen hitte, om tien uur 's ochtends al.

Ik heb kersen gekocht, ik spoel ze met koel water
en zet de glazen schaal op de granieten tafel
in de verzengde tuin.

's Nachts wordt het warmer nog,
de pannen liggen in gloeiende rijen op het dak
en stralen door tot op de kamers waar we liggen
en luisteren hoe de ander slaapt.

We slapen geen van beiden.
Ik hoor je zuchten in halfslaap, luider en regelmatig.
Ik denk dat ik mijn naam versta. De overloop
is even, een ogenblik daartussenin,
zo koel als water aan mijn voeten.

Je deur is open. Het raam is open.
In de warmte lig je open op de sprei.
Als ik dan, twee uur later, weer tegen de stroom opga,
ben je al ingeslapen. Het eerste licht ziet de
intieme glinstering die we daar samen achterlaten.

Ik heb kersen gekocht.

Een jonge vrouw gaf me er twee ter keuring in de hand;
ik woog ze, met een klein gebaar, en keek haar heel lang aan.
Daarop vergrootten haar pupillen.
Met zwarte kersen zag ze mij.

Ik kocht het volle pond van haar,
strooide de schoongelikte pitten in het bed
waarop je lachend in het zweet iets over rijpe kersen zei.

De wortels in de dakgoot, jaren later,
voeden zich met het puin van jou en mij,
een boompje `dat diep wordt gesnoeid en duizelt,
lief
', zoals de oude dichter zei.

Het bloeit pas in december, als de bloesems uit de hemel komen,
koud en rillerig als een ballerina in haar eerste lentetij.

We hebben tijd.
Vannacht, als de hitte uit de nok weer op ons valt,
laat ik je Under Milkwood horen.
We liggen er, met lichamen als open oren,
liefde en zweet scanderend bij.

© J. M. Meulenhoff, Amsterdam
from: Annunciaties
Amsterdam: Meulenhoff, 1997
ISBN: 9029055235
Audio production: by het beschrijf, Brussel 2002

Ripe Cherries

inglés

What holds on is inedible.
The oldest houses are exchanged for newer rubble,
and smooth stone reaches out to older rubble.

But I have Under Milk Wood in the room
and Richard Burton who, like a drunk
sleeping with his arch-mother in his dream,
sells fortune-telling on record.

He dreams her twentytwo
and naked under a wide black dress,
her legs tanned from working in an inaccesible field.
Her white breasts he weighs on his one hand,
while flexing her small wet body with the other.

They're spraying the streets against the heat, even at ten
in the morning.

I bought cherries, I rinse them with cool water
and put the glass bowl on the granite table
in the scorched garden.

At night it gets even warmer,
the tiles lie in blazing rows on the roof
and radiate down into the rooms where we lie
and listen to how the other one sleeps.

Neither of us sleeps.
I hear you sighing, half asleep, louder and regular.
I think I can make out my name. For a moment,
a moment in between, the landing
is as cool as water at my feet.

Your door is open. The window is open.
In the heat you lie open on the bedspread.
When I, two hours later, go back upstream,
you've dropped off already. The first light sees the
intimate glint we leave behind there together.

I bought cherries.
A young woman gave me two for sampling in my hand;
I weighed them with a small gesture and stared at her
for a long time. Then her pupils dilated.
With black cherries she saw me.

I bought the full pound of her,
flung the stones I licked clean into the bed
on which, laughing in sweat, you said something about ripe
cherries.

The roots in the roof-gutter, years from then,
feed on the rubble you and I shed,
a small tree "deeply trimmed and giddy,
love", as the old poet said.

It only blooms in December, when blossoms come from heaven,
cold and shivery as a ballerina in her first springtide.

We have time.
Tonight, when heat falls down on us again from the eaves,
I let you listen to Under Milkwood.
We lie there, with bodies open as ears,
chanting love and sweat.

Translation: Peter Nijmeijer

Do not throw stones at this sign

inglés | Matthew Sweeney

Do not throw stones at this sign
which stands here, in a stony field
a stone’s throw from the sea
whose beach is a mess of pebbles
since the sand was stolen for building,
and the few people who dawdle there,
rods in hand, catch nothing,
not even a shoe – might as well
bombard the waves with golfballs,
or wade in and hold their breath,
or bend, as they do, and grab a handful
of pebbles to throw at the sign,
and each time they hit they cheer
and chalk up another beer, especially
the man who thought up the sign,
who got his paintbrush and wrote
“Do Not Throw Stones At This Sign”
on a piece of driftwood which he stuck
in this useless field, then, laughing,
danced his way to the house of beer.

© Matthew Sweeney & Jonathan Cape
from: Selected Poems
London: Jonathan Cape, 2002
Audio production: 2006, M.Mechner / Literaturwerkstatt Berlin

Gooi geen stenen naar dit bord

neerlandés

Gooi geen stenen naar dit bord
dat hier staat in een veld vol stenen,
op een steenworp van de zee
met een strand dat een kiezelzooi is
nu het zand is gestolen voor de bouw,
en de handvol mensen die er rondhangen,
een hengel in de hand, niets vangen,
zelfs nog geen schoen - en net zo goed
de golven met golfballen kunnen bestoken  
of erin waden en hun adem inhouden,
of bukken, zoals ze soms ook doen, en
een handvol kiezels naar het bord gooien,
en iedere keer dat ze het raken juichen
en weer een biertje afturven, vooral
de man die het bord heeft bedacht,
die met zijn verfkwast heeft geschreven
"Gooi geen stenen naar dit bord"
op een stuk drijfhout dat hij plantte
in dit nutteloze veld, en toen lachend
naar het huis van het bier is gedanst.

Vertaling: Peter Nijmeijer

Dertig

neerlandés | Stefan Hertmans

Ze droomde van een man uit wilde zijde,
een wijze die haar lijf en haar verleden
vlam deed vatten, maar de broze wijsheid

van zijn lichaam liet haar leven
met een hunker naar haar tegenbeeld:

iemand liep over oud parket,
sloot liefdevol de ramen,
deed stil haar kleren uit,
en legde haar zonder gedachten

op haar zij, te slapen voor de

nachten zonder weelde.

© J. M. Meulenhoff, Amsterdam
from: Annunciaties
Amsterdam: Meulenhoff, 1997
ISBN: 9029055235
Audio production: by het beschrijf, Brussel 2002

Thirty

inglés

She dreamt of a man out of wild silk,
a wise man who made her body and her
past catch fire, but the frail wisdom

of his body let her live
with a hunger for her counterpart:

someone walked across old parquet,
lovingly closed the windows,
undressed her quietly
and thoughtlessly laid her

on her side, to sleep for the nights

that bring no sumptuous hours.

Translation: Peter Nijmeijer

Der Untergang der Titanic - Zwölfter Gesang

alemán | Hans Magnus Enzensberger

Von diesem Augenblick an verläuft alles planmäßig.
Der stählerne Rumpf vibriert nicht mehr, still
liegen die Maschinen, längst sind die Feuer gelöscht.
Was ist los? Warum machen wir keine Fahrt? Man lauscht.
Draußen im Korridor werden Rosenkränze gemurmelt.
Die See ist glatt, schwarz, glasig. Mondlos die Nacht.
Oh, es ist nichts! Es ist nichts zerbrochen an Bord,
keine Vase und kein Champagnerglas. Man wartet
in kleinen Gruppen, wortlos, geht auf und ab,
im Pelz, im Schlafrock, im Overall, man gehorcht.
Jetzt werden Taue aufgerollt, Planen fortgezogen
von den Booten, Davits ausgeschwenkt. Es ist,
als hätten die Passagiere Tabletten geschluckt. Dieser Mann z. B.,
der sein Cello hinter sich herzieht über das endlose Deck,
man hört, wie der Sporn an den Planken kratzt,
immerzu kratzt, kratzt und man fragt sich: Wie
ist das nur möglich? – Ah! schau! eine Notrakete! –
Aber es ist nur ein schwaches Zischen, schon verpufft
am Himmel, im Widerschein die Gesichter bläulich und leer.
Still stehen Liftboys, Masseusen und Bäcker Spalier.
Auf der California, einem alten Kahn, zwölf Meilen weiter,
dreht sich in seinem Bett der Funker um und schläft ein.
Achtung Achtung! Frauen und Kinder zuerst! – Wieso eigentlich?
Antwort: We are prepared to go down like gentlemen. –
Auch gut. – Sechzehnhundert bleiben zurück. Die Ruhe an Bord
ist unvorstellbar. – Hier spricht der Kapitän. Es ist genau
zwei Uhr, und ich befehle: Rette sich wer kann! – Musik!
Zur letzten Nummer erhebt der Kapellmeister seinen Stock.

© Suhrkamp Verlag Frankfurt am Main 1978
from: Der Untergang der Titanic. Eine Komödie
Frankfurt am Main: Suhrkamp Verlag, 1978
Audio production: Suhrkamp Verlag Frankfurt 1995

De ondergang van de Titanic - Twaalfde gezang

neerlandés

Van nu af aan verloopt alles volgens plan.
De stalen romp vibreert niet meer, de machines
liggen stil, de branden zijn al lang geblust.
Wat is er mis. Waarom maken we geen vaart? Men luistert.
Buiten in de gang worden rozenhoedjes gepreveld.
De zee is glad, zwart, glasachtig. Maanloos de nacht.
O, er is niets aan de hand! Niets gebroken aan boord,
nog geen vaas en geen champagneglas. In kleine groepjes
wacht men af, zwijgend loopt men op en neer,
in bontmantel, peignoir of overall, men gehoorzaamt.
Nu worden scheepstouwen afgerold, de kappen
van de sloepen weggetrokken, davits uitgezwenkt. Het lijkt wel
of de passagiers pillen hebben geslikt. Deze man bijv.,
die zijn cello achter zich aan sleept over het eindeloze dek,
je kunt de pen over de planken horen krassen, steeds
maar weer krassen, krassen, en je vraagt je af: Hoe is dit
toch mogelijk? – Ah! Kijk! Een vuurpijl! – Maar hij brengt
slechts een zacht gesis voort, is al verschoten aan de hemel,
de gezichten blauwachtig en wezenloos in z’n weerschijn.
Stokstijf staan liftboys, masseuses en bakkers in een haag.
Op de California, een oude schuit, twaalf mijl verderop,
draait de marconist zich om in zijn bed en valt in slaap.
Attentie attentie! Vrouwen en kinderen eerst! – Waarom eigenlijk?
Antwoord: We are prepared to go down like gentlemen. –
Ook goed. Zestienhonderd blijven achter. De rust aan boord
is onvoorstelbaar. – Hier spreekt uw kapitein. Het is klokslag
twee uur, en ik beveel u: Redde wie zich redden kan! – Muziek!
Voor het laatste nummer heft de kapelmeester zijn stok.



Translated by Peter Nijmeijer


In: Hans Magnus Enzensberger: De ondergang van de Titanic.
Gent: Poëziecentrum 1999


© by Poëziecentrum

Der Untergang der Titanic - Erster Gesang

alemán | Hans Magnus Enzensberger

Einer horcht. Er wartet. Er hält
den Atem an, ganz in der Nähe,
hier. Ersagt: Der da spricht, das bin ich.

Nie wieder, sagt er,
wird es so ruhig sein,
so trocken und warm wie jetzt.

Er hört sich
in seinem rauschenden Kopf.
Es ist niemand da außer dem,

der da sagt: Das muß ich sein.
Ich warte, halte den Atem an,
lausche. Das ferne Geräusch

in den Ohren, diesen Antennen
aus weichem Fleisch, bedeutet nichts.
Es ist nur das Blut,

das in der Ader schlägt.
Ich habe lang gewartet,
mit angehaltenem Atem.

Weißes Rauschen im Kopfhörer
meiner Zeitmaschine.
Stummer kosmischer Lärm.

Kein Klopfzeichen. Kein Hilfeschrei.
Funkstille.
Entweder ist es aus,

sage ich mir, oder es hat
noch nicht angefangen.
Jetzt aber! Jetzt:

Ein Knirschen. Ein Scharren. Ein Riß.
Das ist es. Ein eisiger Fingernagel,
der an der Tür kratzt und stockt.

Etwas reißt.
Eine endlose Segeltuchbahn,
ein schneeweißer Leinwandstreifen,

der erst langsam,
dann rascher und immer rascher
und fauchend entzweireißt.

Das ist der Anfang.
Hört ihr? Hört ihr es nicht?
Haltet euch fest!

Dann wird es wieder still.
Nur in  der Wand klirrt
etwas Dünngeschliffenes nach,

ein kristallenes Zittern,
das schwächer wird
und vergeht.

Das war es.
War es das? Ja,
das muß es gewesen sein.

Das war der Anfang.
Der Anfang vom Ende
ist immer diskret.

Es ist elf Uhr vierzig
an Bord. Die stählerne Haut
unter der Wasserlinie klafft,

zweihundert Meter lang,
aufgeschlitzt
von einem unvorstellbaren Messer.

Das Wasser schießt in die Schotten.
An dem leuchtenden Rumpf
gleitet, dreißig Meter hoch

über dem Meeresspiegel, schwarz
und lautlos der Eisberg vorbei
und bleibt zurück in der Dunkelheit.

© Suhrkamp Verlag Frankfurt am Main 1978
from: Der Untergang der Titanic. Eine Komödie
Frankfurt am Main: Suhrkamp Verlag, 1978
Audio production: Suhrkamp Verlag Frankfurt 1995

De ondergang van de Titanic - Eerste zang

neerlandés

Iemand luistert. Hij wacht. Hij houdt
de adem in, heel dichtbij,
hier. Hij zegt: Die daar spreekt, dat ben ik.

Nooit meer, zegt hij,
zal het zo rustig zijn,
zo droog en warm als nu.

Hij hoort zichzelf
in zijn ruisende hoofd.
Behalve hij die daar zegt:

Dat moet ik zijn, is er iemand.
Ik wacht, ik houd de adem in,
luister. Het verre geruis

in de oren, deze antennes
van mals vlees, het heeft niets te betekenen.
Het is alleen maar het bloed

dat in de ader slaat
Lang heb ik staan wachten,
met ingehouden adem.

Wit gesuis in de koptelefoon
van mijn tijdmachine.
Klankloos kosmisch lawaai.

Geen klopsignaal. Geen hulpgeroep.
Radiopauze.
Of het is afgelopen,

zeg ik tegen mezelf, of het is
nog niet begonnen.
Maar nu! Nu:

Een knarsen. Een schrappen. Een scheuren.
Dat is het . Een ijzige vingernagel
die aan de deur krabt en weer stokt.

Er scheurt iets.
Een oneindige baan zeildoek,
een sneeuwwitte strook linnen,

die eerst langzaam,
maar dan steeds sneller en sneller
en sissend in tweeën scheurt.

Dat is het begin.
Horen jullie ‘t? Horen jullie ’t niet?
Houd jullie vast!

Dan wordt ’t weer stil.
Alleen in de muur rinkelt
nog iets fijngeslepens na,

een kristallen trillen
dat zwakker wordt
en wegsterft.

Dat was het
Was dat het? Ja,
dat moet het geweest zijn.

Dat was het begin.
Het begin van het einde
is altijd onopvallend.

Het is elf uur veertig
aan boord. Onder de waterlijn
Is de stalen huid lek geslagen,

een jaap van tweehonderd meter,
opengesneden
door een gigantisch mes.

Het water beukt tegen de schotten.
Langs de verlichte romp
glijdt, dertig meter

boven de zeespiegel, zwart
en geluidloos de ijsberg voorbij
en blijft in de duisternis.



Translated by Peter Nijmeijer


In: Hans Magnus Enzensberger: De ondergang van de Titanic.
Gent: Poëziecentrum 1999


© by Poëziecentrum

Density

neerlandés | Roland Jooris

Nevel. Zeg
nu niets.
Veel is verzwegen.
Weinig is veel.
Amper beweegt
het woord amper
in de wind
die nergens is.

Zeg nu niets.
Veeg niets uit.
In het eenzelvig vlak
van de avond. Waartegen
nauwelijks en nergens.

from: Bloemlezing uit de poëzie van Roland Jooris
Ghent: Poëziecentrum, 1997
Audio production: Flemish Literature Fund, Antwerp, 2007.

Density

inglés

Mist. Say
nothing now.
Much is withheld.
Little is much.
The word barely
moves barely
in the wind
that is nowhere.

Say nothing now.
Erase nothing.
In the introverted surface
of the evening. Against which
near nothing and nowhere.

Translated by Peter Nijmeijer

Een dorp

neerlandés | Roland Jooris

een dorp is een cirkel
met de hand rond een
kerk getrokken;

een duif is een zeer
eenvoudige luchtledige
lijn op een dak;

een voorjaar maakt natte
vlekken op het papier
van de lucht;

en kijk, dit is pas
werkelijkheid: straks
laat ik het regenen
op mijn gedicht
zodat het uitvloeit
tot een akwarel
van doordrenkte,
onleesbare woorden.

from: Bloemlezing uit de poëzie van Roland Jooris
Gent: Poëziecentrum, 1997
Audio production: Flemish Literature Fund, Antwerp, 2007.

Village

inglés

a village is a circle
drawn by hand
around a church;

a dove is a very
simple line void of air
on a rooftop;

a spring season leaves wet
stains on the paper
of the sky;

and look, now this is true
reality: I shall presently
let it rain
on my poem
so that it runs
into a watercolor
of sodden
illegible words.

Translated by Peter Nijmeijer