DE MOEDER

Ik ben niet, ik ben niet dan in uw aarde.
Toen gij schreeuwde en uw vel beefde
Vatten mijn beenderen vuur.

(Mijn moeder, gevangen in haar vel,  
Verandert naar de maat der jaren.

Haar oog is licht, ontsnapt aan de drift
Der jaren door mij aan te zien en mij
Haar blijde zoon te noemen.

Zij was geen stenen bed, geen dierenkoorts,  
Haar gewrichten waren jonge katten,

Maar onvergeeflijk blijft mijn huid voor haar  
En onbeweeglijk zijn de krekels in mijn stem.

'Je bent mij ontgroeid,' zegt zij traag mijn
Vaders voeten wassend, en zij zwijgt
als een vrouw zonder mond.)

Toen uw vel schreeuwde vatten mijn beenderen vuur.
Gij legde mij neder, nooit kan ik dit beeld herdragen,
Ik was de genode maar de dodende gast.

En nu, later, mannelijk word ik u vreemd.  
Gij ziet mij naar u komen, gij denkt: 'Hij is  
De zomer, hij maakt mijn vlees en houdt
De honden in mij wakker.'

Terwijl gij elke dag te sterven staat, niet met mij
Samen, ben ik niet, ben ik niet dan in uw aarde.
In mij vergaat uw leven wentelend, gij keert  
Niet naar mij terug. van u herstel ik niet.

© De Bezige Bij & Hugo Claus
From: Gedichten 1948-1993
Amsterdam: De Bezige Bij, 1994
Audio production: Het Beschrijf, 2004

HINTER DER ZEIT zerfällt die Angst.

HINTER DER ZEIT zerfällt die Angst.

Die täglichen Wege schrumpfen,
verlieren die Richtung
und werden erdig.
Der Lärm des ewigen Wachsens
füllt die Leere.

"Auch die Brombeeren
verlieren schon ihre Stacheln
und reifen über den Rand."

Unten bröckelt der Sandstein,
öffnet den Sehschlitz,
wächst bildwärts, hinauf,
hinterläßt Unterhautspuren
und dringt zeitweise vollends zum Herzen.

Der Regen wäscht dann
die Wunde bis auf den Grund.

Und so wird der Tag
beinahe wortlos.

Übertragung ins Deutsche von Peter Handke