Aarde

Wanneer ik morgen bij je lig,
leg dan je warme wang tegen me aan.
Weeg niet te zwaar, woel zacht in mij,
en laat je wormen ongestoord hun gang.

Ik zal de regen niet voor tranen houden.
De wind zal huilen maar dan niet om mij.
Want ik zal zalig zijn wat ik ooit was:
wat stof en as, een hoopje modderbrij

dat je zal strelen, kneden, vormen.
Ik zal ontbinden om me aan jou te binden.
Je zal me kennen tot op het bot. En waar
een man moet falen, zal jij het einde zijn.

© De Arbeiderspers
From: Entre deux mers
Amsterdam/Antwerpen: De Arbeiderspers, 1997
Audio production: Flemish Literature Fund, Antwerp, 2010.

Terre

Lorsque demain près de toi je serai couchée,
pose ta chaude joue tout contre moi.
Ne pèse pas trop lourd, remue en moi
doucement et laisse tes vers aller leur train.

Je ne confondrai pas la pluie avec les larmes.
Le vent hurlera mais pas à cause de moi.
Car je serai béatement ce que j’étais déjà:
cendre et poussière, boueuse bouillie

que tu caresseras, pétriras, formeras.
Je me dénouerai pour me nouer à toi.
Tu me connaîtras jusqu’aux os. Et là où l’homme
doit s’échouer, tu marqueras la fin.

Traduit du néerlandais par Liliane Wouters
Dans: ni gagnants, ni perdants, Maison de la Poésie, Nord/Pas-de-Calais, 2000.