Aubade

Voor Piet Piryns

We praten tot we blauw zien van de ochtend.
De kroeg is draaierig van de sigaretten.
Een vaatdoek hangt over de tapkraan te slapen.
‘Als ik wist wie ik was, was ik een ander.’

We wandelen kaarsrecht naar de toiletten.
Ah, l’orgasme du pauvre… Het water zwijgt.
De voordeur staat te geeuwen van de krant.
Een derde man ligt de dood na te apen.

O, het krankzinnige schrikbewind van de vriendschap!
Weinigen durven te spreken tegen de hemel,
velen zullen de mus wel zien vallen en haar niet vangen
(maar mogelijk de barmeid met de kuiltjes in haar wangen).
Wij zetten het mes in de wind die haar optilt!

En nu we toch niets doen, drinken we holle glazen op onze moeders,
die we dieper en dieper begraven in de ijzeren anekdote van onze jeugd,
en herinneren ons glimlachend dat ijdele verlangen naar een zuiden
onder de zilveren wolken, van deze dampende landen de iconostase…
En op onze vaders, zoveel vermoorder dan hoefde!

‘Ik heb een boek geschreven, maar het niet gelezen.’
‘Niemand heeft ons verteld wie wij waren.’
We schrapen de rest van ons hart leeg.
We murmureren als joden.

De dag is wit als deeg.
Ik kijk met mijn bijtende ogen
op het grote horloge van de goden,
dat tussen gerafelde wolken hangt:

het is drieduizend jaar in Europa.

From: Het tongbotje
Amsterdam: Atlas, 2006
Audio production: Flemish Literature Fund, Antwerp, 2007.

Alborada

Para Piet Piryns

Conversamos hasta que el alba nos azula.
El bar se marea de los cigarros.
Un trapo de cocina cuelga adormilado sobre la espita.
«Si yo supiera quién soy, sería otro.»

Erguidos nos dirigimos al baño.
Ah, l’orgasme du pauvre… El agua calla.
La puerta de la entrada bosteza tras del periódico.
Un tercer hombre, tendido, remeda a la muerte.

¡Oh, el enloquecido terror de la amistad!
Pocos se atreven a hablarle al cielo,
Muchos ven caer las aves sin atraparlas
(a no ser a la mesera con hoyuelos en las mejillas).
Damos una puñalada al viento que la levanta.

Pero ahora que nada hacemos, bebemos los vasos huecos por nuestras madres,
a las que enterramos cada vez más en la anécdota férrea de nuestra juventud,
y recordamos sonriendo aquellas vanas ansias de un sur
bajo las nubes de plata: de estos países humeantes el iconostasio…
Y por nuestros padres, ¡asesinados mucho más de lo necesario!

«He escrito un libro, pero no lo he leído.»
«Nadie pudo contarnos quienes éramos.»
Trabajosamente seguimos desahogándonos.
Murmuramos como judíos.

El día está blanco como una pasta.
Con ojos mordaces miro
el gran reloj de los dioses,
que cuelga entre nubes deshilachadas:

es el año tres mil en Europa.

Traducción al español de Stefaan Van den Bremt & Marco Antonio Campos
From: Stefaan Van den Bremt, Marco Antonio Campos
Más allá de mis manos, Colibri, 2006.