AVOND IN DUN LAOGHAIRE

1.
de dame uit letland vertelde
hoe de volkeren terechtkwamen:
de finnen duwden de lappen
gestaag naar het noorden

en de pruisen waren zo strijdlustig,
moet je horen, dat ze allemaal
op hun veroveringstochten
gesneuveld zijn

waarom zijn er zo weinig
grappige gedichten, verzuchtte
de dame uit letland, ze wenkte de ober
en vroeg om meer whiskey, dan
keek ze naar buiten en zei
dat er niemand meer was
die nog pruisisch sprak


2.
de zee en de lucht waren in elkaar
overgevloeid, aan de vuurtorens
was nog te zien waar de horizon lag
ze wenkten, niet als een vader of als
een vriend, ze wenkten vanuit
het eeuwige leven, de vrijheid
van komen en gaan

ten slotte waren alleen nog
de palmen te zien in het licht
dat uit de hotelkamers kwam
en verder weg was het klappen
te horen van touwen tegen de masten

voor alles bestaat een decor
voor het weerzien, het afscheid
en voor het wachten


3.
de wereld is groot, zei
de dame uit letland,
europa, amerika, mijn vader
kwam om in siberïe

wij spreken de oudste taal
van europa, wij zijn met weinigen
daarom praten we veel,
men zou zich de mond
moeten wassen met zeep,
zei mijn moeder, waar
is nu mijn moeder, waarom
kan ik niet zwijgen, waarom
kan ik niet huilen?

het leven is lang, zei de dame
uit letland en er is niemand
die met me wil ruilen


4.
van waar ik zat zag ik
een eiland liggen waar
de zon op scheen, af en toe
zoals op mij, beneden
maakten meeuwen hun geluiden
klagend, druk en zenuwachtig :
ze waren thuis

het eiland kleurde donker,
grijs en dan weer hevig groen
alsof het bloosde en ik begreep
dat ooit de zon aanbeden werd
het leek alsof je aandacht
van haar kreeg, ook
als je helemaal alleen was

© Miriam Van hee & De Bezige Bij.
From: De bramenpluk
Amsterdam: De Bezige Bij, 2002
Audio production: Het Beschrijf, 2004

Vakaras dun Laoghaire

1
latvė viešnia kalbėjo
kaip susiklosčiusios tautos:
suomiai stūmę lapius
pamažiukais į šiaurę

o prūsai buvę tokie
karingi, kad per karo žygius
visi ligi vieno
pražuvę

kodėl tiek nedaug, atsiduso
latvė viešnia, juokingų
eilėraščių, pasimjusi kelnerį
ji paprašė dar viskio, paskui
pažvelgus pro langą, pasakė
kad šiandien jau niekas
nebekalba prūsiškai


2
susiliejo draugėn jūra
ir oras, vien švyturiai
leido įžvelgti, kur yra horizontas
jie mojo, kaip moja tėvas
ar draugas, jie mojo
iš amžinybės gyvenimo, iš
laisvės ateit ir išeiti

galiausiai tik palmes
dar įžiūrėti galėjai, šviesoj
iš viešbučio kambario krintančioj
o dar tolėliau girdėjosi
kaip virvės pliaukši į stiebą

viskas turi savas dekoracijas
pasimatymas, išsiskyrimas
laukimas


3
pasaulis didžiulis, sakė
latvė ponia
europa, amerika, tėvas
sibire žuvo

kalbam seniausia europos
kalba, esma negausūs
užtat taip mėgstam šnekėti
burną reikėtų
su muilu išsiplauti
sakė mama, kur
dabar mano mama, kodėl
negaliu ištylėti, kodėl
pravirkt neišeina?

gyvenimas ilgas, sakė
latvė ponia, ir jo
į kitą nieks neišmaino


4
iš ten, kur sėdėjau, mačiau
salą dryksančią, ją
retsykiais, kaip ir mane
apšvietė saulė, žemiau
triukšmavo žuvėdros
aimanavo, nervingai bruzdėjo:
jos buvo namie

sala nusidažė tamsiau
papilkėjo, paskui pažaliavo sodriai
tarytum būtų nuraudusi
ir aš supratau
kodėl kitados buvo garbinta saulė
atrodė tarytum
kažkas į tave žiūrėtų, nors
buvai visiškai viena

Translated by Antanas Gailius

From: Gervuogių Skynimas, Aidai, 2004.