BRONNEN DER SLAPELOOSHEID

I.

Zij droeg de lamp achter de waterlissen.  
De dageraad van middernacht knaagt door  
het hoog vertrek waarin Maria slaapt,  
terwijl ik snak naar water en naar lissen.

Ik lig bij haar. Zij rust bij mij. En geen  
van beiden zijn wij in de wereld samen,  
want niets is hier want élders samen  
waar geen verlangen de een van de ander scheidt.

De muur wordt spiegel van het sterrenheir.  
De stilte zwelt van vissen. In de algen  
knerpen de zoutkristallen van oud zeer.

Verblijf ik dan voortaan in 't zeemansgraf  
terwijl het spookschip onverpoosd blijft zeilen?
- Maar als Maria zucht, vat ik haar hand.


II.

Wolvin en wolf in 't winters ledikant
als het gehuil des harten krimpt tot fluistren:  
uit de angsten ranken namen op in 't duister  
met in hun wijn de bloedsmaak van het lam.

Als in de tijd van de ouders zijn de nachten,  
op 't huis gestapeld drukt het tempelpuin;
en waar een lichtstraal door een schaduw suist  
bederft de waan tot schimmel op de wanden.

‘t Gedroomde kinderhandje slaapt in ons;
zijn polsje klopt gelijk in nood de borst
der vogels die men treurig vrij moet laten.

Samen, onder de vlag van 't beddenlaken,
als na een veldslag zijn wij opgebaard.
Maria's hand rust op mijn grauwend haar.

© Meulenhoff & Stichting Vita Brevis
From: Verzamelde gedichten
Amsterdam/Gent: Meulenhoff, 1993
Audio production: Het Beschrijf, 2004

SORGENTI DELL'INSOMNIA

II.

La lupa e il lupo nel giaciglio d'inverno  
quando il pianto del cuore s'assottiglia in sospiri:  
dall'angoscioso buio i nomi affiorano,  
nel loro vino c'è il sangue dell'agnello.

Come al tempo dei genitori sono ora le notti,
le macerie della chiesa si accumulano nella casa;  
e se nell'ombra fruscia un palpito di luce  
l'illusione si guasta come una muffa sui muri.

La mano di bimbo che sogniamo dorme in noi;  
il polso batte come nell'ansia il petto
degli uccelletti che a malincuore liberiamo.

Uniti sotto la bandiera delle lenzuola,
siamo due morti dopo la battaglia.
La mano di Maria sui miei capelli grigi.

Translation: Giorgio Faggin
Elegie Fiamminghe Faenza: Mobydick, 1994.