De hertog en ik

Twee mannen trokken een kar door het bos,
door de modder van lichtschuwe wegen,
in dienst van een vrouw die verdeelde
en heerste. Hun lust, hun last stond zij

naakt boven hen, de zweep in de hand,
trots, door geen man ooit bezeten
dan in het offer van een gespleten
bestaan. De ene man ik, de ander gezant

van de nacht die zijn angst door mij joeg.
Wij trokken samen, de hertog leidde,
hij kende het bos in al zijn geheimen.
De vrouw zag het onderscheid. Sloeg.

From: De hertog en ik
Amsterdam: De Arbeiderspers, 1989
Audio production: Flemish Literature Fund, Antwerp, 2007.

Il duca e io

Due uomini tiravano un carro nel bosco,
in mezzo al fango di strade tenebrose,
agli ordini di una donna che dispensava
e dominava. Loro croce e delizia, essa stava

nuda sopra di essi, la frusta nella mano,
superba, mai da alcuno posseduta
se non nel sacrificio di un’esistenza
sdoppiata. Un uomo ero io, l’altro il messo

della notte che mi incuteva spavento.
Tiravamo insieme, il duca guidava,
conosceva del bosco tutti i segreti.
La donna vedeva la loro differenza. Frustava.

traduzione: Giorgio Faggin & Giovanni Nadiani

From: Poesia Fiamminga contemporanea, Mobydick, Faenza, 1998.