De hertog en ik

Twee mannen trokken een kar door het bos,
door de modder van lichtschuwe wegen,
in dienst van een vrouw die verdeelde
en heerste. Hun lust, hun last stond zij

naakt boven hen, de zweep in de hand,
trots, door geen man ooit bezeten
dan in het offer van een gespleten
bestaan. De ene man ik, de ander gezant

van de nacht die zijn angst door mij joeg.
Wij trokken samen, de hertog leidde,
hij kende het bos in al zijn geheimen.
De vrouw zag het onderscheid. Sloeg.

From: De hertog en ik
Amsterdam: De Arbeiderspers, 1989
Audio production: Flemish Literature Fund, Antwerp, 2007.

Le duc et moi

Deux hommes tiraient une charrette

sur la boue de chemins photophobes, valets

d’une femme à qui revenaient parts et règles

Nue au-dessus d’eux, leur fardeau, leur


désir, elle tenait en main le fouet,

fière, jamais par un homme possédée

sauf dans le don d’une vie éclatée.

Le premier homme, moi, l’autre envoyé


de la nuit qui m’imposait son angoisse.

Nous tirions ensemble, le duc menait,

il connaissait du bois tous les secrets.

Le femme mesurait l’écart. Frappait.

Traduction par Liliane Wouters

From: Septentrion, XX-2 (1991)