Tien gedichten van de eenzaamheid VI - Misschien mijn keuze, mijn eeuwigheid

Misschien mijn keuze, mijn eeuwigheid
Die niet langer duurt dan het herbeginnen,
Dan het verbannen, het verstijven van de wortels.
Soms kijk ik naar jou, soms naar jou.
Soms zijn jouw velden volgroeid, soms gerimpeld,
En terwijl dit jaar verdampt, verbeur ik
De vijf bloedige cirkels en elders mijn liefde.
En als een vergezicht vergeet ik de beduimelde wand
Waarachter zovele gluurders gloeiden.

Jij tart de roffelende dagen, de nieuwe nacht,
Ontstaan maar ontluisterd door jouw kille dracht.
Jouw huid wordt een klaterend kleed, een oponthoud
Temidden de geuren van grassige gronden.
Jouw blik huivert en glanst, en verkleurt mijn deernis
Tot een schaduw die vervaagt wat voorbij is.
Die daalt en baart. En bevriest.

Maar jaagbaar, begint ook voor jou de jacht
Het verwoorden van zien en horen, het bewonen
Van de kwade mist, van de tijd wanhopig en nauwgezet
Waarin het vluchten vermetel wordt en overbodig
Het spitten, het verstarren en het vredige deinen
Na het vervreemden, na het zuiveren van de naald.
Geen orgel zal spelen, geen boog jou beschermen
Wanneer de zaadloze afgrond van de pijn
Jouw schoonheid bedekt met de pracht.

From: Gedichten
Tielt/Amsterdam: Atlas, 2004
Audio production: VRT - Flemish Radio- and Television Network (www.vrt.be)

Les dix poèmes de la solitude VI - Mon choix, peut-être, mon éternité

Mon choix, peut-être, mon éternité
Qui ne dure pas au-delà du recommencement.
De la relégation, du raidissement des racines.
Parfois mon regard se pose sur toi, sur toi.
Parfois tes champs respirent la plénitude, parfois ils sont arides
Et tandis que cette année s’évapore, je galvaude
Les cinq cercles sanglants et ailleurs mon amour.
Et comme une perspective perdue, j’oublie la paroi pouilleuse
Derrière laquelle vaticinent d’envieux voyeurs.

Tu nargues le sourd tambour des jours, la nuit nouvelle
Née mais démystifiée par ton attitude glacée.
Ta peau devient une tunique éclatante, un intermède
Au sein de la senteur des sols herbeux.
Ton regard irradie et frémit, il fait virer ma commisération
En une ombre que estompe le passé
Qui penche et procrée et puis est pris par le gel.

Mais de proie tu deviens toi-même chasseresse
L’expression des perceptions de l’œil et de l’oreille,
La brume mauvaise, le temps minutieux
Et désespéré deviennent l’habitat d’où toute
Evasion s’avère vaine et téméraire
Le bêchage, la pétrification, le paisible bercement
Après le détachement et la purification de l’aiguille.
Aucun orgue ne résonnera, aucune voûte ne te protègera
Quand l’abîme bréhaigne de la souffrance
Baignera ta beauté de sa magique magnificence.

Translation: Jeanne Buytaert
From: Comme un personnage perdu, Hilversum/Bruxelles/Paris, Kofschip-Kring, 1986.