Peter Ghyssaert
Sneeuwboekhouding
Sneeuwboekhouding
Mijn ouders zitten voor het donkerblauwe raam
van weer een onbestemde winter, en
ik denk, laat ze daar zitten; sneeuw,
dat wemelen genezend als tinctuur
tot aan het koude glas gebracht, zij schrikken
daarvan niet, het tellen is een vrede,
alles wat vertraagd valt neemt hun zacht
en één voor één gedachten af.
Zó doen zij boekhouding in smalle
witte velden voor hun ogen.
Als het straks gaat dooien heb ik dit gedicht
met daarin al de vlokken die ze moeten tellen,
nagemaakt; hun ogen zullen
zonder onderscheid de woorden zien
die telkens worden opgeschud, een reis
die hier beneden zeker maar toch altijd anders
afloopt. Zo beweeg ik nu voor u
dit Lourdes onder een stolp; mijn schrijven
is bewegen is gebed; mijn sneeuw kan
telkens door vijandig water zinken
en bruusk van de grond opstijgen. Straks
wanneer mijn ouders zich ontgoocheld van
het raam wegdraaien mogen zij
in deze kleine chaos binnen, eeuwig
in beweging haperend, maar nu
is dit gedicht voor u, de warme grot
in ’t midden is voor u –van alle kanten
sneeuwt het, wens ik, op u in;
aan vederlichte last ontkomt u niet.
Tenzij iemand van boven af begint.