Hélène Gelèns
[.interval]
[.interval]
daden achterwege laten
gedachten radicaal stilzetten
een half woord spreken niets verplaatsen
aan water neerzijgen – staren
elke dag de witte lijnen in het blauw
die elkaar kruisen en zwellen tot vegen
tot sluiers en weer oplossen
elke avond het zwarte gat
dat vanaf de kant het meer in trekt
er waaien wat mensen weg
ten slotte krijgt een eend twee koppen
één kop boven één kop onder
speelt een dartele vis met water
met zijn staart houdt hij druppels hoog
weeft een rups een cocon in een brand
netelblad dat ze vooraf aanvrat
landt een bij op haar vleugels en alles gonst
er waaien weer mensen door je buik
in je oren door je keel
interval.