Vrouwkje Tuinman
Bouwplaats
Bouwplaats
Een man wordt weggereden en vanbinnen bekeken.
Wat terugkomt: een bakje met een bril erin, één sok,
de ander is verdwenen. ‘Wij weten ook niet waar hij is gebleven.’
Een man ligt in een bed dat hem vanonder koel houdt
en vanboven alles toont: de slangen, lijnen, een lichaam in
tweeën, lichtjes overal aan vast. Zijn ogen kijken nergens naar.
Een man schudt lakens heen en weer, trekt met zijn schouders
en zijn benen. Ik zie het maar heel even, dan wordt hij weggemaakt,
en zie ik het de hele nacht terwijl hij slaapt.
Er is een man die knippert dat hij ons verstaat, die grote ogen
opzet bij alles wat verbaast, en dat is alles, bijvoorbeeld dat hij
niets kan zeggen. Hij trekt de buizen uit die hem beperken.
Mijn man klaagt over de jukebox die hem in leven houdt. Die piept
en blaast als hij meldt dat hij naar huis toe gaat. Naar het station.
Maakt niet uit welk. Hij hoeft alleen maar op te staan.
Er is een vrouw die belt dat ik nu moet komen omdat de man
omlaag gehouden wordt. Ik tel vier verplegers die zijn hele lijf en halve
hart het bed in drukken. Twee banden en twee blauwe wanten.
‘Hé lief!’ Mijn man heeft geen idee dat ik hier eerder was. Dat hij
hier al langer is, waar ik het over heb. Hij heeft zin in dingen die hij eigenlijk
niet lust. Hij verft zijn gezicht met vlaflip, zuigt cup-a-soup en proost
met roze prik, wil nog een glas, is het waar dat hij mij al eerder
zag? Dat hij hier al langer was? Hij is een man die beter thuis kan zijn.
Hij ligt, fluistert hij, naast iemand die aan het sterven is.
Dat is geen goede plek om lang te blijven. Er is een man die last heeft
van bezoek, die lacht om het bezoek, die het bezoek een uur erna weer kwijt is.
Gelukkig is het heel gezellig hier, met al die vrouwen. ‘Wilt u met mij trouwen?’
Er ligt een man die zapt van SBS6 naar SBS6 en dan naar SBS6,
omdat de rest volgens hem niet werkt. Op het scherm belandt
iemand met zijn ballen in een rekstok. Hij lacht, grijpt naar zijn zak,
de slang die zijn geslacht beknelt, hij trekt, het ding zit dieper dan hij dacht.
Een man plast in de wasbak, een alarm gaat af, de man krijgt straf.
‘Hé lief!’ roept hij naar mij, ik ben er ook, we zijn er dit keer allebei.
Er ligt een man te wachten op wat komt. Hij scharrelt door de afgelopen week.
Hier scheurde hij, daar schudde hij, hij leerde zitten, drinken, schrijven,
onthouden dat hij steeds vergeet. Hij is nog altijd één sok kwijt.