Jan Willem Anker, Katrin Konst
niederländisch
Paare am Fenster
das Kontinuum Nacht, die Container
wir kamen aus einem Burma
in eckigen Klammern, Schiffe
die sich durch den Garten wälzten
auf dem schwimmenden Estrich, orale
Aureole, getrennte Tonnen, blau für Einsamkeit
Rochenfische, gelb für Geschwüre
auf der Hauptstraßenachse ereignete
sich der Schulmädchensex, wir
hatten nichts übrig an Algen, Moosen
Schattenmorellen, du lagst als Austernbank
vor dem Fenster (Strohblumen)
ich erzählte das Märchen vom Teufel
mit den drei goldenen Haaren:
hinter jeder Bordüre stagnierte der Traum
vom Fliegenfischen, leichter Köder
Jagd ohne Beute, die Stör
Eier mit den Störsendern waren
sechsunddreißig Stunden im ewigen
Eis unterwegs gewesen, Laichplätze
mit Hinterbliebenenanspruch, der Tränen
Schwamm in den Pappmachéwänden
das Weinen, das den Abu Markub
auf die andere Seite des Mondes rief
schlief mit den Kaffeeschwestern
den Mutterfrachtern, gesalbt von jenem
Sputum, Totempeeling
Then dusk, and someone calls
wasch die Hände, putze den Mund
am Hund ab, iss dein Brot aus Spänen
das Immergleiche in den Radio
Gebeten, hörst du mich vor dem Abschied
klimpern, jede Badtür ist schrecklich
unveröffentlichtem Manuskript / unpublished,
Audioproduktion: Literaturwerkstatt Berlin 2008
Paren aan het raam
het continüum nacht, containers
we kwamen uit een Birma
tussen vierkante haken, schepen
die door de tuin walsten
op de zwevende betonvloer, orale
aureolen, gescheiden afval, blauw voor eenzaamheid
roggenvissen, geel voor gezwellen
de as van de hoofdstraat een vrijplaats
voor tienerseks, we
hielden van algen, mossen
morellen niets over, jij lag als oesterbank
voor het raam (strobloemen)
ik vertelde het sprookje van de duivel
met de drie gouden haren:
achter elk boordsel haperde de droom
van het vliegvissen, licht lokaas
jacht zonder buit, de kuit
van een steur met de stoorzenders waren
zesendertig uur in perma
frost onderweg geweest, broedplaatsen
met nabestaandenrecht, traan
vocht in muren van papier-mâché
het gehuil, dat de abu markub
naar de andere kant van de maan riep
sliep met de tantes van het koffiekransje
de moedertankers, gezalfd met dat
sputum, totempeeling
Then dusk, and someone calls
was je handen, veeg je mond
aan de hond af, eet je brood van spanen
altijd hetzelfde riedeltje op de radio
gebeden, hoor je mij pingelen voor het
afscheid, elke badkamerdeur is een ramp