Paul Celan

deutsch

Ton Naaijkens

niederländisch

Die Silbe Schmerz

Es gab sich Dir in die Hand:
ein Du, todlos,
an dem alles Ich zu sich kam. Es fuhren
wortfreie Stimmen rings, Leerformen, alles
ging in sie ein, gemischt
und entmischt
und wieder
gemischt.

Und Zahlen waren
mitverwoben in das
Unzählbare. Eins und Tausend und was
davor und dahinter
größer war als es selbst, kleiner, aus-
gereift und
rück- und fort-
verwandelt in
keimendes Niemals.

Vergessenes griff
nach Zu-Vergessendem, Erdteile, Herzteile
schwammen,
sanken und schwammen. Kolumbus,
die Zeit-
lose im Aug, die Mutter-
Blume,
mordete Masten und Segel. Alles fuhr aus,

frei,
entdeckerisch,
blühte die Windrose ab, blätterte
ab, ein Weltmeer
blühte zuhauf und zutag, im Schwarzlicht
der Wildsteuerstriche. In Särgen,
Urnen, Kanopen
erwachten die Kindlein
Jaspis, Achat, Amethyst – Völker,
Stämme und Sippen, ein blindes

E s  s e i

knüpfte sich in
die schlangenköpfigen Frei-
Taue –: ein
Knoten
(und Wider- und Gegen- und Aber- und Zwillings- und Tau-
sendknoten), an dem
die fastnachtsäugige Brut
der Mardersterne im Abgrund
buch-, buch-, buch-
stabierte, stabierte.

© 1963 S. Fischer Verlag Frankfurt am Main
Aus: Die Niemandsrose
Frankfurt am Main: S. Fischer / Fischer TB, 1963
Audioproduktion: NDR 1965, 1967

De woordstam smart

Jou werd in handen gegeven:
een jij, doodloos,
waaraan alle ik bij zinnen kwam. Woord-
vrije stemmen cirkelden rond, hulzen, alles
ging erin op, gemengd
en ontmengd
en wederom
gemengd.

En in het talloze
meegeweven waren
getallen. Eén en duizend en wat
ervoor en erna
nog groter was, kleiner, uit-
geklookt en
terug- en weg-
veranderd in het
kiemende nimmer.

Wat vergeten was greep
naar wat vergeten
hoorde, werelddelen, hartdelen
dreven,
zonken en dreven. Columbus,
de tij-
loos in het oog, de moeder-
bloem,
doodde masten en zeilen. Alles voer uit,

vrij, eropuit
om te ontdekken,
bloeide de windroos af, bladerde
af, een wereldzee,
bloeide te hoop,
voor de dag, in het zwartlicht
van de wildstuurstrepen. In kisten,
urnen, kanopen
ontwaakten de kindjes
Jaspis, Agaat, Amethist – volken,
stammen en clans, een blind

h e t z i j

knoopte zich in
de slangenkoppige vrij-
touwen –: een
knoop
(en weder- en tegen- en weerom-
en tweelings- en duizend-
knoop) die
het gemombakkeste broed
van de martersterren in de afgrond
boek-, boek-, boek-
staafde, staafde.

vertaling Ton Naaijkens
© Ton Naaijkens, 2003

uit: Paul Celan, Verzamelde gedichten. Vertaald en van een nawoord voorzien door Ton Naaijkens. Amsterdam: Meulenhoff 2003