Marnix Vincent 
Übersetzer:in

auf Lyrikline: 29 Gedichte übersetzt

aus: niederländisch nach: französisch

Original

Übersetzung

NU NOG

niederländisch | Hugo Claus

De vierregelige verzen zijn gebaseerd op een selectie uit het Sanskritische
gedicht 'De Dief van liefde' (caurisurata pancasika).


I
Nu nog, aan de galg vandaag, met een vod in de mond,
zij die wakker wordt met gezwollen lippen, ogen toe,
zij was iets dat ik wist en toen verloren heb, en hoe,
maar hoe ben ik haar kwijt, hoe blaft een dronken hond?


II
Nu nog haar gezicht als de maan en haar lijf als de maan
jong, bitter jong, met die borsten en billen en die ribben.
Vroeger had je liefdespijlen, je voelde ze voorwaar,
zij teisterden, dacht je, die blanke volle maan van haar.


III
Nu nog haar afgebeten nagels, haar gekwetste tepels,
haar gladde billen waartussen zij verticaal lachte
en zij die metafysica verachtte zei: ' Ach, schat,
in elke cel van je zaad zitten God en zijn moeder.'


IV
Nu nog de strepen schrammen vlekken tatoeëringen,
allemaal kwetsuren van liefde onder haar lichte jurk,
en ik vrees dat dit zal blijven duren, dit wrang achterbaks
krabben en klauwen naar haar ondermaatse niemandsland.


VI
Nu nog weet ik hoe moe en melig na het loom vrijen
zij 's ochtends bijna schroomvallig haar hoofd vooroverboog,
een eend die over het meer gleed en aan 't water nipte
en toen duikelde naar mij en hapte en toen nooit meer.


VII
Nu nog knoop ik haar gitzwarte haren in hanige
kammen en sprieten en stekels en verheerlijk haar als
totem en kruis in mijn huis dat onhandig en haastig
verandert in een tempel voor Minne, de steelse godin.


VIII
Nu nog al die kamers en nachten en roomkleurig naakt
en al die slaap erna en ervoor en de geur van hei.
Hoe ze snurkte toen ik vroeg of ze nu gelukkig was
en hoe ze de peluw aaide plompverloren naast mij.


IX
Nu nog haar ledematen, alle vier bezig, bekaf,
en haar pasgewassen haar over haar warme wangen,
toen greep zij mijn nek met haar enkels, giechelende beul,
onthoofd bood zij mij haar koele glinsterende wonde.


XI
Nu nog, nu ik op het punt sta over te schakelen
naar dat andere leven, leidt ze mij als door zwart water
en loert en loenst naar mij door haar gevaarlijke wimpers
en lacht als ik kletsnat opklim tegen haar gouden berm.


XII
Nu nog is haar hele lijfkarmijn en glimt van het zweet
en van babyolie glad zijn haar openingen.
Toch blijft wat ik van haar weet een zonderling gebaar,
iets zonder echo, vol bitterheid, toeval en spijt.


XIII
Nu nog vergeet ik weer de goden en hun ministers,
zij is het die mij versplintert, veroordeelt en vergeet,
zij van alle seizoenen maar vooral van de winter
want zij wordt mooier, kouder naarmate ik verder sterf.


XIV
Nu nog tussen alle vrouwen is er niet een als zij,
niet een waarvan de woeste mond mij zozeer heeft verrast.
Mijn zotte ziel zou over haar vertellen als zij kon
maar mijn ziel werd met al haar hebben en houden verwoest.


XV
Nu nog hoe zij beefde van vermoeidheid en fluisterde:
'Waarom doe je dit? Ik laat je nooit meer los, mijn koning.'
Er was geen killere vorst dan ik en overmoedig
liet ik haar zien hoe de Koning traande uit zijn éne oog.


XVI
Nu nog als ik durf te denken aan mijn verloren bruid
tril ik op mijn benen als ik denk aan wie haar nu plukt,
mijn wandelende oleander van een bruid die steeds
opnieuw het onkruid dat ik ben uit zijn lusttuin rukt.


XVII
Nu nog terwijl de bijen van de dood om mij zwermen
proef ik de honing van haar buik en hoor ik het gezoem
van haar klaarkomen en staar ik naar de natte roze
blaadjes van haar beweeglijke vleesetende bloem.


XVIII
Nu nog ons breed bed dat ruikt naar haar en haar oksels
ons bleek bed door de vogels van de wereld bescheten.
Op de vogelmarkt zei zij: 'Die wil ik, die wilde daar,
die almaardoor met zijn bek tikt tegen die tiet van haar.'


XIX
Nu nog. hoe zij zich verweerde en mijn mond weigerde,
en pas toen ik haar vloerde met mijn nagels in haar borst,
lam lag en toen, terwijl ik dronken van haar weelde sliep,
mij weer oppookte als een lang gedoofd gewaande haard.


XX
Nu nog haar beweeglijke borst die in mijn handen lag
en haar lippen dik door de beten van mijn tanden
en haar afgebeten nagels en gekwetste tepels
en hoe zij scheel keek in het wrede licht van de morgen.


XXI
Nu nog verbeeld ik mij dat zij in de smalle tijd
tussen mij en de poolnacht de sterren is geweest,
het gras, de kakkerlakken, de vruchten en de maden
en dat ik dit aanvaardde en dat dit mij nog steeds verblijdt.


XXII
Nu nog, hoe haar beschrijven, met wat haar vergelijken?
Tot in mijn graf zal ik haar ordenen en haar verven
en bederven en haar amechtig weer tot leven blazen
met mijn ergerlijk geklaag, mijn zenuwslopend zeuren.


XXIII
Nu nog haar ogen met de rimmel en de oogschaduw
en de scharlaken lelletjes van haar oren doorboord.
'Ik heb koorts,' zei zij, 'ik kan niet meer, ik vermoord
je, die vingers van jou, niemand anders ooit, nergens, nooit.'


XXIV
Nu nog blijft zij negentien, al drinkt zij; nog zo veel,
en hebben te veel tranen rimpels over haar wangen
getrokken, oorlogsbeschildering en camouflage,
de schimmel en de diepvries van haar leven zonder mij.


XXV
Nu nog als ik haar terug zou vinden als een sprookje
van de maan na de regen en ik lik weer haar tenen,
weer op de been met mijn hart van steen dan vrees ik wordt er
weer een griezelig week lied gewekt als van Cole Porter.


XXVI
Nu nog, zij; meer dan het water in haar wonderlijk lijf
een zoutmeer waarop een eend zou drijven en beklijven
en die eend met een pik was ik - hoor me kwaken! - en zij
meer zijnde wiegde mij op de baren of deed alsof.


XXVII
Nu nog als ik haar terug zou zien met die bijziende blik
van haar, zwaarder in de heupen en voller in de kont,
ik zou haar, geloof ik, weer omhelzen, weer van haar drinken,
een hommel was niet drukker bezig blijer leniger.


XXVIII
Nu nog terwijl ik in haar verstrengeld en geknoopt zit
is de Verwoester bezig en verschroeit Hij de mensen.
Mensen van enige standing zijn hun weg verloren
als na een gevecht zonder wapens en zonder winnaars.


XXIX
Nu nog in haar boeien geklonken en met de bloedneus
van minnaars zeg ik, van haar bloeiende lente vervuld:
'Dood, folter niet langer de aarde, wacht niet, lieve dood,
tot ik klaargekomen ben, maar doe zoals zij en sla toe!'

© De Bezige Bij & Hugo Claus
aus: Gedichten 1948-1993
Amsterdam: De Bezige Bij, 1994
Audio production: Het Beschrijf, 2004

Aujourd'hui encore

französisch

I
Aujourd'hui encore, au gibet, un chiffon dans la bouche,
elle qui s'éveille les lèvres gonflées, les yeux fermés,
elle était cette chose que je savais et que j'ai perdue,
mais comment l'ai-je perdue, comment aboie un chien enivré ?


II
Aujourd'hui encore son visage de lune et son corps de lune,
jeune, trop jeune, avec ces seins, ces côtes, ces fesses.
jadis il y avait des flèches d'amour, on les sentait en vérité,
elles ravageaient, pensais-tu, cette jeune blanche et pleine lune.


III
Aujourd'hui encore ses ongles rongés, ses tétins blessés,
ses cuisses si lisses où se nichait son rire vertical
et elle qui méprisait la métaphysique, dit : « Ah, chéri,
dans chaque cellule de ton sperme résident Dieu et sa mère. »


IV
Aujourd'hui encore les stries taches tatouages égratignures.
toutes blessures d'amour sous sa robe légère,
et je le crains, il n’est pas fini, ce jeu âpre et sournois,
écorchures et griffures de son pauvre sous-bois.


V
Aujourd'hui encore, elle gisait en silence démesurément
seule, fourche désertée, luette paralysée,
et moi, immobile aussi dans sa cellule, je 1'entendis,
le cliquetis des chaînes enserrant sa cheville gauche.


VI
Aujourd'hui encore je la vois le matin, lasse, indolente
après 1'amour lent pencher la tête, presque hésitante,
canard qui glissait sur 1'étang et picorait 1'eau,
puis plongeait vers moi, et happait, et puis jamais plus.


VII
Aujourd'hui encore je noue ses cheveux de jais en crêtes.
piquants, brins voluptueux et je la glorifie comme
totem et croix dans ma maison qui en grande hâte,
avec maladresse, se mue en temple a la déesse furtive de l'Amour.


VIII
Aujourd'hui encore toutes ces chambres, ces nuits, ce nu crémeux
et tout ce sommeil avant et après, et l’odeur de bruyère.
Comme elle ronflait quand je demandai si elle était heureuse
et comme elle caressait l'oreiller, lourdement perdue à mes côtés.


IX
Aujourd'hui encore ses membres, tous quatre affaires, épuisés.
et ses cheveux encore humides sur ses joues chaudes,
alors, bourreau taquin, elle me prit le cou entre ses chevilles,
décapitée, elle m’offrit sa froide blessure luisante.


X
Aujourd'hui encore je brandis un drapeau et lève les bras au ciel
et crie « Camarade ». Mais c'est elle qui rendit les armes.
Car sur le champ de bataille je l’entendis bégayer ,
avec l'accent de sa mère, ses grossières vociférations.


XI
Aujourd'hui encore, alors que je suis sur le point de virer
vers cette autre vie, elle me guide comme dans une eau noire.
elle me lorgne et m'épie à travers ses cils redoutables,
et rit lorsque dégoulinant je grimpe contre son talus doré.


XII
Aujourd'hui encore tout son corps carminé luit de sueur
et d'huile aromatique, lisses sont ses orifices.
Pourtant ce que je sais d'elle reste, geste étrange,
sans écho, plein d'amertume, hasard et regret.


XIII
Aujourd'hui encore j'oublie les dieux et leurs ministres.
c'est elle qui me fracasse, me condamne et m'oublie,
elle qui est de toutes les saisons mais surtout d'hiver
car elle devient plus belle, plus froide, à mesure que je meurs.


XIV
Aujourd'hui encore parmi toutes les femmes il n'en est pas une
comme elle, pas une dont la bouche sauvage m'ait à ce point
surpris. Mon âme, la sotte, parlerait d'elle si elle le pouvait.
mais mon âme a péri corps et biens.


XV
Aujourd'hui encore frémissante de fatigue, elle chuchota :
« Pourquoi agir ainsi, jamais plus je ne te lâcherai, mon roi. »
II n'était au monde prince plus froid, et téméraire
je lui montrai comme le roi pleurait de son oeil unique.


XVI
Aujourd'hui encore si j'ose penser à ma fiancée perdue.
je tremble sur mes jambes, imaginant qui la cueille en cet instant,
ma fiancée, mon laurier-rose ambulant, qui ne cesse
d'arracher le chiendent que je suis de son jardin de délices.


XVII
Aujourd'hui encore tandis que les abeilles de la mort
virevoltent autour de moi, je goûte le miel de son ventre.
J'entends le bourdonnement de sa jouissance et fixe
les pétales roses, mouillés, de sa fleur mouvante et carnivore.


XVIII
Aujourd'hui encore notre vaste lit avec son odeur, l'odeur de ses aisselles,
notre lit pâle où viennent chier les oiseaux du monde.
Au marché aux oiseaux: « Je le veux », dit-elle, « celui-là, le sauvage
qui frappe tout le temps du bec contre son téton. »


XIX
Aujourd'hui encore, comme elle se débattait et refusait ma bouche,
et il fallut que je la renverse, mes ongles dans sa poitrine.
pour qu'elle cède et puis, dans mon sommeil ivre de sa luxuriance.
elle m'attisa de nouveau comme un feu qu'on croyait éteint.


XX
Aujourd'hui encore son sein mouvant logé dans mes mains
et ses lèvres enflées par les morsures de mes dents,
et ses ongles rongés et ses tétins blessés.
et comme elle louchait dans la lumière crue du matin.


XXI
Aujourd'hui encore il me faut imaginer qu'en ce piètre laps de temps
qui me sépare de la nuit polaire elle fut les étoiles,
l 'herbe, les cancrelats, les fruits et les larves,
et que je fus consentant, que je continue à m'en réjouir.


XXII
Aujourd'hui encore comment la décrire, à quoi la comparer ?
Jusque dans la tombe je l’agencerai, la peindrai, l'altérerai,
et le souffle court, lui réinsufflerai sans cesse la vie
par mes lamentations exaspérantes, mes jérémiades infinies.


XXIII
Aujourd'hui encore ses yeux et le rimmel et l'ombre des paupières
et les lobes écarlates, percés, de ses oreilles.
« J'ai la fièvre », dit-elle, « je n'en peux plus, je te tue,
ces doigts que tu as, plus jamais personne, nulle part, jamais. »


XXIV
Aujourd'hui encore elle a dix-neuf ans, malgré tout l'alcool,
malgré les rides tracées sur ses joues par trop de larmes.
peintures guerrières et camouflages,
moisissures et congélation de sa vie sans moi.


XXV
Aujourd'hui encore ses mots de fiel et son odeur de métal
quand elle s'en fut pour de bon et que je mourus d'angoisse.
Que me chaut Parménide, le philosophe bigle,
avec sa lumière et sa nuit sans lumière tout à la fois ? Elle! Elle !


XXVI
Aujourd'hui encore si je la retrouvais comme un conte
de lune après la pluie, lui léchant à nouveau les orteils.
à nouveau sur pied, armé de mon cœur de pierre.
une nouvelle chanson horrible et tendre naîtrait, à la Cole Porter.


XXVII
Aujourd'hui encore, elle, plus que l'eau de son corps prodigieux,
lac salé où le canard peut flotter et s’enraciner,
et ce canard qui bande c’était moi - entends-moi cancaner! -
et elle, femme d’eau, me berçait sur ses vagues ou faisait semblant.


XXVIII
Aujourd'hui encore si je la revoyais avec son regard myope,
les hanches plus lourdes, la croupe plus ronde,
je l'embrasserais, je crois, à nouveau, je boirais d'elle,
plus affairé qu'un bourdon, plus allègre, plus agile.


XXIX
Aujourd'hui encore, tandis que je reste enchevêtré, noué en elle.
le Destructeur est à l’œuvre et calcine les humains.
Des humains de quelque standing ont perdu leur chemin
comme après une bataille sans armes ni vainqueurs.

Aujourd'hui encore enchaîné dans ses fers, affichant le nez sanglant
des amants, je dis, empli de son printemps fleuri :
« Mort, cesse de torturer la terre, n’attends pas petite mort chérie,
que j'aie joui, mais fais comme elle et sévis! »

Traduction: Marnix Vincent
Paru: Hugo Claus, Poèmes, L’Age d’Homme, Lausanne, 1998.

YARDBIRD

niederländisch | Roland Jooris

( I )

ik zou die avondlijke
merel in mijn tuin op
een tak in een gedicht
willen zetten, maar waarom
zou ik, hij zit per slot
van rekening daar waar
hij zitten moet: in een
gedicht daarbuiten.


(II)

dank u wel, gewoon
applaus is voldoende,
zo wimpelde yardbird
charlie laaiende ovaties
af

en ook die merel
in mijn tuin heeft
na een meeslepende solo
aan wat gemijmer
genoeg

bij het minste handgeklap
ritst hij het donker
in

aus: Bloemlezing uit de poëzie van Roland Jooris
Gent: Poëziecentrum, 1997
Audio production: Flemish Literature Fund, Antwerp, 2007.

YARDBIRD

französisch

1

je voudrais poser
sur la branche d’un poème
ce merle du soir
dans mon jardin, mais pourquoi
le faire, puisqu’en somme il se trouve
là où il doit être : dans un
poème, là, dehors.


2

non, un simple
applaudissement suffit,
c’est ainsi que yardbird
charlie écartait le délire
des ovations

et de même ce merle
dans mon jardin,
après un solo entraînant,
se contente de quelque
rêverie

au moindre claquement de mains
il s’échappe dans la
nuit

Traduction par Maddy Buysse et Marnix Vincent

From : Ici on parle flamand & français
Le Castor Astral, Bordeaux Cedex, 2005.

WEST-VLAANDEREN

niederländisch | Hugo Claus

Dun lied donkere draad
land als een laken
dat zinkt.

Lenteland van hoeven en melk
en kinderen van wilgehout.

Koorts en zomerland wanneer de zon
haar jongen in het koren maakt.

Blonde omheining
met de doofstomme boeren bij de dode haarden
die bidden 'Dat God ons vergeve voor
wat hij ons heeft aangedaan'.

Met de vissers die op hun boten branden
met de gevlekte dieren de schuimbekkende vrouwen
die zinken.

Land, gij breekt mij aan. Mijn ogen zijn scherven.
Ik in Ithaka met gaten in mijn vel,
ik leen uw lucht in mijn woorden.
Uw struiken uw linden schuilen in mijn taal.

Mijn letters zijn: West-Vlaanderen duin en polder.

Ik verdrink in u,
land. gij wordt een gong in mijn schedel en soms
later in de havens
een kinkhoorn: mei en kever. duistere lichte
aarde.

© De Bezige Bij & Hugo Claus
aus: Gedichten 1948-1993
Amsterdam: De Bezige Bij, 1994
Audio production: Het Beschrijf, 2004

WEST-FLANDRE

französisch

Maigre chant trame obscure
terre comme un drap
qui sombre.

Terre printanière de fermes et de lait
enfants de bois de saule.

Fièvre et terre d'été quand le soleil
fait ses petits dans les blés.

Blonde clôture
avec les paysans sourds-muets près des foyers éteints ;
ils prient « Que Dieu nous pardonne
le mal qu'il nous a fait ».

Avec les pêcheurs qui brûlent dans leur barque
avec les bêtes tachetées, les femmes écumantes
qui sombrent.

Terre, tu m'entames. Mes yeux sont des tessons.
Moi en Ithaque, des trous dans ma peau,
j'emprunte ton ciel dans mes mots.
Tes buissons, tes tilleuls séjournent dans ma parole.

Mes lettres sont: West-Flandre, dune et polder.

En toi je me noie,
terre, tu deviens un gong dans mon crâne et parfois
dans le port du soir
une conque marine: hanneton et mai, claire sombre
terre.

Traduction: Marnix Vincent
Paru: Hugo Claus, Poèmes, L’Age d’Homme, Lausanne, 1998.

weggaan

niederländisch | Jozef Deleu

je moet geen afscheid nemen
je moet het huis verlaten
zonder om te kijken

je draagt het warm en wakker
bewoont het ook afwezig
je moet geen afscheid nemen

in door tijd verkleurde bladen
blijven woorden dromen
krachtiger dan daden

in mei bloeien de bomen
ook de oudste boomgaard
staat in gloed

je moet geen afscheid nemen
je moet het huis verlaten
zonder om te zien

© Bibliofiel
aus: Weggaan. Een gedicht in zeven talen.
Rekkem: Bibliofiel, 2002
Audio production: Flemish Literature Fund, Antwerp, 2007

s’ en aller

französisch

tu ne dois pas dire adieu
tu dois quitter la maison
sans tourner la tête

tu la portes chaude, éveillée,
absent tu l'habites encore
tu ne dois pas dire adieu

dans des feuilles décolorées par le temps
les mots continuent à rêver
plus puissants que les actes

en mai fleurissent les arbres
même le verger le plus ancien
est embrasé

tu ne dois pas dire adieu
tu dois quitter la maison
sans te retourner

Traduit du néerlandais par Marnix Vincent

Verlies

niederländisch | Geert Buelens

Er gaat een dag voorbij of
onder veertien verschillende
omstandigheden - dat weet ik
nog zo niet - ontloopt een mens
zijn lot

Ook morgen is hij stervend
aan de kant gaan staan
terwijl de lucht blaast
door het holle
van zijn darmgestel

Nu wordt het anders
dan voorzien
omdat we dat wíllen
omgezet hebben

Afgegraasd oogt het niet
langer troosteloos
deze vlakte scherpt
het oog

Laat daarom nu
de avond vallen

Laat hem los
en kom zelf
achterna

© Geert Buelens
aus: Het is
Amsterdam: Meulenhoff, 2002
Audio production: Flemish Literature Fund, Antwerp, 2012

Perte

französisch

S’écoule un jour où,
par quatorze fortunes
différentes – je n’en suis
guère certain – un homme échappe
à son destin

Demain encore, à l’agonie,
il s’est rangé au bord du chemin
tandis qu’un souffle
traverse les creux
de ses entrailles

A présent ce sera différent
que prévu
car nous avons voulu
inverser le cours

Rongée elle ne paraît
plus guère désolée
cette plaine aiguise
le regard

Laisse donc maintenant
tomber le soir

Lâche prise et viens
de toi-même
derrière lui

Traduit du néerlandais par Marnix Vincent

Verhuizen

niederländisch | Benno Barnard

De dozen voor chips en bananen
bevatten een bric-à-brac
van mensenheugenis:
stekkers, artefacten, grafgiften –
voorwerpen,

bij het op zolder versterven
geleidelijk cultisch geworden,
die nu worden meegenomen naar elders.
Gekerfde botten, beschilderde scherven
die onze vluchtigheid moeten beschermen
tegen almachtigen en de tellurische krachten.
We zijn jagers-verzamelaars.
We zijn aan de haal gegane Trojanen
met negen kelders.
   
Is dit een gedachte?
Maar geen gedachte of ze dobbelt
als gek op de kar die nu uit Klein-Azië weg-
hobbelt,
gevolgd door de rottweiler van de buren
en het bonkende lijk van een Hector.

Eén bord gaat naar de goden.
In zijn duistere doos
legt het houten alfabet een woord
onder de roos.

Waar een wil is, is het westen.

Pas als we tussen nieuwe muren
ons bed neerzetten, stopcontacten zoeken,
ons vergewissen van de onmetelijke
ruimten in de dozen met boeken,
kalmeren we tot hedendaagse mensen.

aus: Het tongbotje
Amsterdam: Atlas, 2006
Audio production: Flemish Literature Fund, Antwerp, 2007.

Déménagement

französisch

Les boîtes à chips et bananes
contiennent un bric-à-brac
d’humaine souvenance:
fiches éléctriques, artefacts, dons funéraires –
objets

que leur mortification au grenier a graduellement
rendus cultuels,
et aujourd’hui emportés en d’autres lieux.
Os entaillés, tessons peinturlurés
qui doivent protéger notre fugacité
contre les tout-puissants et les forces telluriques.
Nous sommes des chasseurs-collectionneurs.
Nous sommes des Troyens fugitifs
laissant derrière eux leurs neuf strates.

Ceci est-il une pensée?
Mais aucune pensée qui ne joue aux dés
comme une folle dans la carriole
qui quitte maintenant l’Asie Mineure
en bringuebalant,
suivie du rottweiler des voisins
et du cadavre rebondissant d’Hector.

Une assiette s’effrite.
Dans sa boîte obscure
l’alphabet de bois pose un mot
sous la rose.

Qui veut, peut gagner l’Occident.

Il faut attendre que nous plaçions notre lit
entre des murs nouveaux, cherchions des prises
de courant, soyons sûrs des immenses
espaces des livres dans leurs boîtes,
pour retrouver le calme de nos contemporains.

Traduction par Marnix Vincent
From: Le Naufragé, Bordeaux Cedex, Le Castor Astral, 2003.

Overspel

niederländisch | Benno Barnard

Wanneer ik tegen haar lieg,
hapt haar vleesetende mond
ieder woord als een vlieg
uit de lucht tussen ons –

ik ben bang voor het brons
van haar zwaard, de spanning
in haar boog, het grote atavisme
van de geofferde borst in dat woedende hoofd.

Ik hou van haar
zoals ze me niet gelooft.
 
Ik hou van haar vinger
die telkens weer binnendringt
in haar ring;
een nomen van acht letters zingt
in haar scrabbelende hersens
rond en rond:
het weigert zich neer te leggen.

Haar vingertop kietelt
het weke deel van mijn verbeelding,
wou ik zeggen.

Ik vroeg aan Plath
of ze in bed, in Ted
de uil dan wel de totempaal aanbad.
Ze vroeg in wie.
Ze hinnikte als een man in een nachtclub.

Een gouden kind helpt.
Een gouden kind helpt niet.

Er neukt een hoge nazi in de liefdespoëzie.

aus: Het tongbotje
Amsterdam: Atlas, 2006
Audio production: Flemish Literature Fund, Antwerp, 2007.

Adultère

französisch

Quand je lui mens,
sa bouche carnivore happe
chaque mot comme une mouche
dans l’air qui nous sépare-

j’ai peur du bronze
de son épée, de la tension
de son arc, du grand atavisme
de la poitrine offerte dans cette tête furieuse.

Je l’aime, elle,
sa façon de ne pas me croire.

J’aime son doigt
qui pénètre encore et encore
dans son anneau;
un nom de huit lettres
dans son cerveau scrabbleur
chante tout en rond:
il refuse de se coucher.

Je voulais dire,
le bout de son doigt chatouille
la partie tendre de mon imagination.

Je demandai à Plath
si au lit, en Teddy,
elle adorait ou la chouette ou le pieu totémique.
Elle demanda en qui.
Elle hennit comme un homme dans un night-club.

Un enfant doré vient à point.
Un enfant doré ne vient pas à point.

Un dignitaire nazi baise dans la poésie d’amour.

Traduction par Marnix Vincent
From: Le Naufragé, Bordeaux Cedex, Le Castor Astral, 2003.

Oude meisjes 5

niederländisch | Jozef Deleu

Zijn ze ons leeg
nabijer dan gevuld?

Zijn ze ons ziek
nabijer dan gezond?

Zijn ze ons dood
nabijer dan levend?

...

Wij kijken verlegen in het rond.

© Van Halewyck
aus: De jager heeft een zoon
Leuven: Van Halewyck, 1995
Audio production: Flemish Literature Fund, Antwerp, 2007

Vieilles jeunes filles 5

französisch

Vides nous sont-elles
plus proches que remplies?

Malades nous sont-elles
plus proches qu'en bonne santé?

Mortes nous sont-elles
plus proches que vivantes?

Nous lançons autour de nous
un regard intimidé.

Traduit du néerlandais par Marnix Vincent

Oude meisjes 4

niederländisch | Jozef Deleu

Zij verliezen
woorden.
Een voor een
ontvallen hen
de bladeren
van hun boom.

Zij sprokkelen
letters
happen
naar adem
struikelen
over de dorpel
van hun mond.

© Van Halewyck
aus: De jager heeft een zoon
Leuven: Van Halewyck, 1995
Audio production: Flemish Literature Fund, Antwerp, 2007

Vieilles jeunes filles 4

französisch

Elles perdent
les mots.
Une à une
se détachent
les feuilles
de leur arbre.

Elles glanent
des lettres
cherchent
leur souffle
trébuchent
sur le seuil
de leur bouche.

Traduit du néerlandais par Marnix Vincent

Oude meisjes 3

niederländisch | Jozef Deleu

Hun dunne haren
waaien uit.
De vragen drijven
boven.

Wat gisteren
nog leefde dooft
in diepe kassen
uit.

De stilte
zij geloofd.

© Van Halewyck
aus: De jager heeft een zoon
Leuven: Van Halewyck, 1995
Audio production: Flemish Literature Fund, Antwerp, 2007

Vieilles jeunes filles 3

französisch

Leurs cheveux clairsemés
se libèrent.
Les questions viennent
à la surface.

Ce qui hier encore
vivait s'éteint
dans des orbites
profondes.

Le silence
soit loué.

Traduit du néerlandais par Marnix Vincent

Oude meisjes 2

niederländisch | Jozef Deleu

De slaap is hun liever
dan een oorlog op teevee.
Ze maakten er twee
aan den lijve mee.

Ze praten omstandig
met doden die zij kenden.
Ze houden niet veel
van verfilmde ellende.

De moed zinkt ons in de schoenen
bij ieder bezoek.

© Van Halewyck
aus: De jager heeft een zoon
Leuven: Van Halewyck, 1995
Audio production: Flemish Literature Fund, Antwerp, 2007

Vieilles jeunes filles 2

französisch

Le sommeil leur est préférable
à une guerre télévisée.
Elles en ont vécu deux
à leurs dépens.

Elles ont des conversations détaillées
avec des défunts qu'elles connaissaient.
Elles ne raffolent guère
de la misère filmée.

Le découragement nous saisit
à chaque visite.

Traduit du néerlandais par Marnix Vincent

Oude meisjes 1

niederländisch | Jozef Deleu

Nu gaan ze sterven.
Een voor een
gaan ze nu dood.

Wie zal hun dromen
erven, wie
hun woorden

wie hun nood?

© Van Halewyck
aus: De jager heeft een zoon
Leuven: Van Halewyck, 1995
Audio production: Flemish Literature Fund, Antwerp, 2007

Vieilles jeunes filles 1

französisch

Elles vont mourir.
Une à une
elles meurent.

Qui héritera
leurs rêves, qui
leurs mots,

qui leurs peines ?

Traduit du néerlandais par Marnix Vincent

Oma Winnetou

niederländisch | Luuk Gruwez

Er is een oma in een dorp gestorven,
getikt en niet meer van zichzelf.
Wij weten niet, wij weten amper wie
de aarde nu weer in zich wil.
Die oude doden laten te veel keuze.

Wie sturen wij terug naar af?
Dat juffrouwtje om van te snoepen,
- zij die de charleston al dansen kon,
maar nog vervuld van kinderwinters was?
Die van dertig, trots op dochters,
poepchic aan een Noordzeestrand
terwijl het elders oorlog was?
Of zij die, minstens zestig al,
dolzinnig door de straten jakkerde,
verscholen in een Chevrolet,
alsof zij ergens minnaars had?

Nooit gaan zij samen in een kist,
nooit met z'n allen.

Zelfs die van tachtig moet nu weg,
van wie men onverwachts een dochter nam.
Zo stomverbaasd was zij dat zij vergat te snikken
bij al dat leven uit haar schoot,
daar hondsbrutaal, hardvochtig opgebaard.
En toen de tranen kwamen, veel te laat,
toen droogde zij ze aan haar poedel,
begon te praten, honderduit,
en hield dat bijna tien jaar vol.
Zij stond te popelen om dood te mogen,
fors scheten latend, uren in de wind.
Vindt u het goed dat wij thans die begraven?
Zo'n oma gaat er prima in.

Heimwee, zegt u, larie: heimwee.
Dat is het niet, het is alleen hoe men,
gekaatst tussen het eerste en het laatste,
tussen het laatste en het eerste,
ten slotte altijd in het net belandt.

Een oma wordt hier straks begraven.
De dorpsgrond zindert van de hitte.
Maar welke foto ter gedachtenis?
Op school, verliefd, getrouwd of oud?
Die na een kraambed? Met die blos van bloed?
Dan lijkt het wel of doodgaan blozen doet.
Die van haar allerlaatste bed?
Te stil voor wie zo woelig was.
Het laatste is te vaak altijd.
Het laatste is altijd te lang.

Geen bed met kaars, geen blos, geen kierewiete kop.
Nee, zet er dan haar Chevrolet maar op:
dat geeft die uitvaart flink wat vaart.

Of willen wij tot elke prijs
het meisje dat een musje werd,
die stijve grijze vederdos van bijna negentig,
een uitgemergelde apache
bijeengescharreld in een nachtjapon
- de ogen weifelend, vol heinde en verre,
wachtend op een eeuwig jachtveld.
Hier, waar het telkens nu is,
moeten wij verzamelen, niets dan verzamelen.
Wij moeten verzamelen om te mogen vergeten.

Er is een oma in dit dorp gestorven.
Dement en niet meer van zichzelf.
De klokken luiden, alle klokken luiden
voor wie niet eens meer tsjilpen kon.
Kom, klokken van Deerlijk en Waregem,
van Vichte, van Heestert en verder,
kom, klokken, luid nu maar.
Het is zomer en men staat op straat.
De Beverenstraat, de Hoogstraat, de Vijverputstraat,
die willen het vast allemaal horen.
Verstrek haar marmelade, minnaars, peperkoek
en laat haar neer op een of ander hoempapa
van zuster Euphrasie of Soeur Sourire.
En dan, zodra de aarde op haar ploft,
u allen die daar staat, u die bestaat,
toe, geef het haar dan maar: applaus.

Er is een oma in een dorp gestorven.
Zij was dement en niet meer van zichzelf.
Zij was van heel de wereld,
maar het meest van mij.

© beim Verlag
aus: Dieven en Geliefden
Amsterdam: De Arbeiderspers, 2000
Audio production: het beschrijf, brüssel 2002

Grand-mère Winnetou

französisch

Une grand-mère est morte dans un village,
cinglée et ne s'appartenant plus.
Nous ne savons pas, nous savons à peine qui
la terre cette fois encore veut engloutir.
Ces anciens morts laissent un trop vaste choix.

Qui renvoyons-nous à la case départ?
Cette petite demoiselle à croquer
- elle qui savait déjà danser le charleston,
mais encore remplie d'hivers d'enfance?
Celle de trente ans, fière de ses filles,
sur une plage hyperchic de la mer du Nord
tandis qu'ailleurs sévissait la guerre?
Ou celle qui, au moins déjà sexagénaire,
fonçait follement par les rues,
tapie dans une Chevrolet,
comme si elle avait des amants?

Jamais elles n'entreront ensemble dans un cercueil,
jamais toutes.

Même l'octogénaire doit partir maintenant,
celle dont on a pris à l'improviste une fille.
Elle était si médusée qu'elle oublia de sangloter
devant toute cette vie sortie de ses entrailles
et brutalement, impitoyablement mise en bière.
Et lorsque vinrent les larmes, bien trop tard,
elle les essuya à son caniche,
se mit à parler, sans s'arrêter,
et tint le coup pendant près de dix ans.
Elle trépignait d'impatience de pouvoir mourir,
lâchant des pets vigoureux, des heures dans le vent.
Êtes-vous d'accord qu'à présent nous l'enterrions?
Ce genre de mémé entre dedans comme du beurre.

Nostalgie, dites-vous, des nèfles: nostalgie.
Ce n'est pas ça, c'est seulement que,
balle renvoyée entre début et fin,
entre fin et début,
on atterrit toujours dans le filet.

Une grand-mère sera enterrée ici tout à l'heure.
Le sol du village vibre de chaleur.
Mais quelle photo commémorative?
A l`école, amoureuse, mariée ou vieille?
Celle de l'après-accouchement? Celle aux joues rouge sang?
On croira que mourir fait rougir.
Celle de son ultime lit?
Non: trop paisible pour la si remuante.
L'ultime est trop souvent toujours.
L'ultime est toujours trop long.

Pas de lit avec cierge, pas de joues rouge sang, pas de tête timbrée.
Non, alors mettez-y donc sa Chevrolet:
ça donnera du piment à son enterrement.

Ou bien voulons-nous à tout prix
l'ange qui devint une vieille mésange,
ce plumage gris, rigide d'une presque nonagénaire,
une Apache décharnée
ramassée dans une chemise de nuit
- les yeux hésitants, remplis de tous les horizons,
en attente des prairies éternelles.
Ici, où c'est à chaque fois maintenant,
nous devons rassembler, rien d'autre que rassembler.
Nous devons rassembler pour pouvoir oublier.

Une grand-mère est morte dans ce village.
Sénile et ne s'appartenant plus.
Les cloches sonnent, toutes les cloches sonnent
pour celle qui ne pouvait même plus piailler.
Allons, cloches de Deerlijk et Waregem,
de Vichte, d'Heestert et d'ailleurs,
allons, cloches, sonnez donc.
C'est l'été et les gens sont dans la rue.
La rue haute, la rue de l'étang,
tous veulent entendre assurément.
Procurez-lui marmelade, pain d'épices, amants
et laissez-la descendre au son de l'une ou l'autre fanfare
de soeur Euphrasie ou Soeur Sourire.
Et puis, dès que la terre s'écrase sur elle,
vous tous qui êtes là, vous qui existez,
allons, donnez-les-lui: vos applaudissements.

Une grand-mère est morte dans un village.
Elle était sénile et ne s'appartenait plus.
Elle appartenait au monde entier,
mais surtout à moi.

Tranlated by Marnix Vincent
copyright by Marnix Vincent

Droom

niederländisch | Benno Barnard

We waren in ons oude huis, wij tweeën.
Achter de bossen stond Parijs te branden:
van een hecatombe van autobanden
zweefden de vlokken as over mijn hoofd

en door dat voorjaar naar een hoger noorden.
Weldra zou Praag vallen, wist ik, weldra
sprak ik mijn eerste dissidente woorden –
weldra zat ik in deze dode hoek

mijn blinde te scanderen. Plotseling
die vreemd klinkende stem boven uw boek:
‘Niets kun je voor me doen. Ga nu maar weg.’

De koekoekklok riep onomatopeeën
en u werd onverstaanbaar. O, toch noem ik
uw naam in het gebed dat ik niet opzeg.

aus: Het tongbotje
Amsterdam: Atlas, 2006
Audio production: Flemish Literature Fund, Antwerp, 2007.

Rêve

französisch

Nous étions dans notre vieille maison, nous deux.
Derrière les bois, Paris était en feu:
d’une hécatombe de pneus d’automobiles
les flocons de cendre survolaient ma tête

traversant ce printemps vers un nord plus septentrional.
Bientôt Prague tomberait, je le savais, bientôt
je prononcerais mes premières paroles dissidentes –
bientôt je me retrouverais dans cet angle mort

scandant mon aveugle. Soudain
cette voix au timbre étrange au-dessus de ton livre:
« Tu ne peux rien pour moi. Donc va-t-en. »

Le coucou lança des onomatopées
et tu devins inintelligible. Ô, pourtant je prononce
ton nom dans la prière que je ne récite pas.

Traduction par Marnix Vincent
From: Le Naufragé, Bordeaux Cedex, Le Castor Astral, 2003.

Dood

niederländisch | Eddy Van Vliet

Dood. Heb geen angst. Talm niet
voor mijn deur. Kom binnen.
Lees mijn boeken. In negen van de tien
kom je voor. Je bent geen onbekende.

Hou mij niet voor de gek met kwalen
waarvan niemand de namen durft te noemen.
Leg mij niet in een bed tussen kwijlende
kinderen die van ouderdom niet weten wat ze zeggen.
Klop mij geen geld uit de zak
voor nutteloze uren in chique klinieken.

Veeg je voeten en wees welkom.

aus: De toekomstige dief
Amsterdam: De Bezige Bij, 1991
Audio production: VRT - Flemish Radio- and Television Network (www.vrt.be)

Mort

französisch

Mort. N’aie pas peur. Ne traîne pas
devant ma porte. Entre donc.
Lis mes livres. Tu figures dans
preque tous. Tu n’es pas une inconnue.

Ne te paie pas ma tête avec des maux
dont personne n’ose dire les noms.
Ne me cloue pas dans un lit entre des
enfants qui bavent et, de vieillesse, ne savent
ce qu’ils disent. Ne me vide pas les poches
pour des heures inutiles dans des cliniques chic.

Essuie tes pieds et sois la bienvenue.

Traduction par Marnix Vincent
Francis Dannemark, Ici on parle flamand & français, Le Castor Astral, Bordeaux, 2005.

De zwijger

niederländisch | Luuk Gruwez

Ze huren mij voor feesten en partijen
ter wille van mijn veelbesproken zwijgen
waarmee ik hen vermaken moet
als uitgelezen lekkernij.

Ik word voortreffelijk vergoed,
gevierd, vereerd, gesavoureerd
voor elk uur stilte uit mijn mond.
En met een koele handschoen van glacé
mag een der fraaiste dames mij soms aaien,
genadeloos langs kin en wang.
Mijn lijf blijft stil, een willoos lijk.

Hún mond staat open als een gulp.
Ik ben hun kippenkluif, hun pruim met spek,
hun bitterbal, de made in hun kaas:
de vulling voor een ziel die zich verveelt.
Ik ben hun allerliefste tamme knecht,
begaafd met een voornaam gebrek.

En wordt het laat, dan moet ik hen verlaten.
Dan ben ik moe van hun geschater.
Ik neem een bad en spoel hen van mij af.

Want ik wil niemand mee naar bed
en ik verzwijg dat ik besta,
zelfs bang om in mezelf te praten,
als stonk ik in mijn slaap nog uit hun bek.

© beim Verlag
aus: Dikke mensen
Amsterdam: De Arbeiderspers, 1990
Audio production: het beschrijf, brüssel 2002

Le taciturne

französisch

On me loue pour fêtes et parties
grâce à la rumeur de mon silence
dont il faut que je les amuse
comme d'une exquise friandise.

On me rémunère à foison,
on me célèbre, me vénère, me savoure
par heure de silence issu de ma bouche.
Et d'un gant glacé plutôt frais
une des plus jolies dames pourra
me flatter sans merci les joues.
Mon corps ne bouge pas, cadavre apathique.

Leurs bouches s'ouvrent comme des braguettes.
Je suis leur cuisse de poulet, leur prune au lard,
leur amuse-gueule, le ver dans leur fromage:
la farce d'une âme qui s'ennuie.
Je suis leur gentil toutou de larbin
doué d'un noble défaut.

Et s'il se fait tard, il faut que je les quitte.
les éclats de leurs rires m'ont fatigué.
Je prends un bain, et me rince d'eux.

Je ne me couche avec personne
et je passe mon existence sous silence
jusqu'à craindre de me parler en moi-même
comme si même en dormant je puais de leur gueule.

Tranlated by Marnix Vincent
copyright by Marnix Vincent

DE MOEDER

niederländisch | Hugo Claus

Ik ben niet, ik ben niet dan in uw aarde.
Toen gij schreeuwde en uw vel beefde
Vatten mijn beenderen vuur.

(Mijn moeder, gevangen in haar vel,  
Verandert naar de maat der jaren.

Haar oog is licht, ontsnapt aan de drift
Der jaren door mij aan te zien en mij
Haar blijde zoon te noemen.

Zij was geen stenen bed, geen dierenkoorts,  
Haar gewrichten waren jonge katten,

Maar onvergeeflijk blijft mijn huid voor haar  
En onbeweeglijk zijn de krekels in mijn stem.

'Je bent mij ontgroeid,' zegt zij traag mijn
Vaders voeten wassend, en zij zwijgt
als een vrouw zonder mond.)

Toen uw vel schreeuwde vatten mijn beenderen vuur.
Gij legde mij neder, nooit kan ik dit beeld herdragen,
Ik was de genode maar de dodende gast.

En nu, later, mannelijk word ik u vreemd.  
Gij ziet mij naar u komen, gij denkt: 'Hij is  
De zomer, hij maakt mijn vlees en houdt
De honden in mij wakker.'

Terwijl gij elke dag te sterven staat, niet met mij
Samen, ben ik niet, ben ik niet dan in uw aarde.
In mij vergaat uw leven wentelend, gij keert  
Niet naar mij terug. van u herstel ik niet.

© De Bezige Bij & Hugo Claus
aus: Gedichten 1948-1993
Amsterdam: De Bezige Bij, 1994
Audio production: Het Beschrijf, 2004

LA MÈRE

französisch

Je ne suis pas, je ne suis que dans ta terre.
Quand tu hurlas et que ta peau frémit,
mes os prirent feu.

(Ma mère, prisonnière dans sa peau,
change au rythme des années.

Son œil léger, pour échapper a l'ardeur
des années, me dévisage
et me nomme son fils joyeux.

Elle n'était lit de pierre ni fièvre animale,
ses jointures étaient de jeunes chats,

mais pour elle ma peau reste sans pardon,
immobiles sont les grillons dans ma voix.

¾Tu m'échappes, dit-elle avec lenteur
lavant les pieds de mon père, et elle se tait
comme une femme sans bouche.)

Quand ta peau hurla, mes os prirent feu.
Tu me déposas, plus jamais je ne soutiendrai cette image,
 j'étais l'hôte convie mais meurtrier.

Aujourd'hui viril, je te deviens étranger.
Tu me vois venir vers toi, tu penses: « Il est
l'été, il éveille ma chair, garde
en éveil les chiens qui m'habitent. »

Tandis que chaque jour tu te meurs, mais sans moi,
je ne suis pas, je ne suis que dans ta terre.
En moi ta vie s'éteint en basculant, tu ne reviens
pas vers moi, de toi je ne me remets pas.

Traduction: Marnix Vincent
Paru: Hugo Claus, Poèmes, L’Age d’Homme, Lausanne, 1998.

De dichters

niederländisch | Benno Barnard

Wij,
blinde gluurders onder de petticoat
van het hemelruim,
dove filosofen die toegewijd krabben
op een viool,
levende deskundigen van onze dood –
we zijn gek van verlangen

naar jullie,

maar hebben niets anders dan onderrokschuim,
kattendarmkunst, zinloos gewag
van de grote mysteries
te bieden;
het ontbreekt ons verlangen aan een muziek
die alles vermag.

Vertelling, vertelling, zeuren jullie.

Dus wordt er liefgehad en doodgegaan.
Weet iemand een onmogelijke boog
te spannen, wreekt een ander
onder het mom van gekte
zijn verwekker; later in zijn leven
komt de derde voor een stervend paard te staan.

We hebben het uitgezongen tot nu,
want ondanks alles heeft de anekdote
het sublieme nodig, en het sublieme
de anekdote. Vergeef ons
ons ontroerend geknoei met dt’s en details.

In de hoop dat de wind zich vermengt met ons werk
schrijven wij onze verliefde gedichten

aan jullie.

aus: Het tongbotje
Amsterdam: Atlas, 2006
Audio production: Flemish Literature Fund, Antwerp, 2007.

Les poètes

französisch

Nous,
voyeurs aveugles sous le jupon
de l’espace céleste,
philosophes sourds qui grattent avec application
un violon,
experts vivants de notre mort -
nous sommes fous de désir

de vous,

mais n’avons rien d’autre à offrir
qu’écume de jupon,
art de boyaux de chat, absurde mention
des grands mystères;
à notre désir manque une musique
toute-puissante.

Contes, des contes, radotez-vous.

Donc, on aime et on meurt.
Quelqu’un peut-il tendre
un arc impossible, venger son géniteur
sous couvert de folie,
se trouver nez à nez avec une fille
sur la côte du Texas.

Nous avons tenu bon jusqu’ici,
car l’anecdote, malgré tout
a besoin du sublime, et le sublime
de l’anecdote. Pardonnez-nous
nos émouvants tripatouillages
sur des queus de cerise.

Dans l’espoir que le vent se mélange à notre ouvrage
c’est à vous
que nous envoyons nos poèmes énamourés.

Traduction par Marnix Vincent
From: Le Naufragé, Bordeaux Cedex, Le Castor Astral, 2003.

In memoriam André du Bouchet

niederländisch | Roland Jooris

Het blad
               scheurt
het vlak uit zijn
venster, de lucht krijt wit,
de haan vlamt op
in zijn kam

De tafel ruimt af
wat de nadag nog
ophoopt. De deur verjaagt
hem niet, ze laat
op een kier het vermoeden
een uitweg

Verstilling
vult nabijheid in

De kamer ankert

In de vertrappelde hitte
verstommen de keien
onder de tong

aus: Als het dichtklapt
Amsterdam: Querido, 2005
Audio production: Flemish Literature Fund, Antwerp, 2007.

In memoriam André du Bouchet

französisch

La feuille
     déchire
la surface de sa
fenêtre, le ciel est blanc de craie,
le coq flambe
dans sa crête

La table débarrasse
ce que la fin du jour encore
entasse. La porte ne le chasse
pas , elle laisse
entrebâillée une issue
au soupçon

L’apaisement
complète la proximité

La chambre chavire

Dans la chaleur piétinée
les cailloux deviennent muets
sous la langue

Traduction par Marnix Vincent

Het geslacht

niederländisch | Luuk Gruwez

In mannen is het koud en vaak december.
In vrouwen is het meestal mei.
Zij willen glimmen, levenslang,
vermommen zich van top tot teen
om niet voortijdig te verschrompelen.
Zij blijven bezig met verblijven.

In mannen is het koud en houdt het op.
Mijn God, hoe dol zijn zij op eindigen.
Want mannen rammelen zich klaar
en zwaargewapend met zichzelf,
besteden zij hun dagen aan verstijven.

In vrouwen heerst een soepeler geslacht
waarin iets bloesemt, iets ontboezemt,
en waar zij tederheid bewaren
of heimwee naar een meer in Zwitserland.
Zij houden van beginnen en behouden.

In mannen is het oorlog, niets dan oorlog.
In vrouwen wordt geboren, totterdood.
Zij knipperen een poosje met hun ogen,
zij fonkelen, zij woelen even
en daar ontstaat een dapper nageslacht.
Eén man volstaat en het wordt afgeslacht.

In mannen is het koud en vaak december,
in vrouwen is het altijd mei.

© beim Verlag
aus: Dieven en Geliefden
Amsterdam: De Arbeiderspers, 2000
Audio production: het beschrijf, brüssel 2002

Le sexe

französisch

Dans les hommes il fait froid, c'est souvent décembre.
Dans les femmes, c'est presque toujours mai.
Elles veulent étinceler, à vie,
Se déguisent de la tête aux pieds
pour ne pas se ratatiner prématurément.
Occupées à demeure à demeurer.

Dans les hommes il fait froid et les choses prennent fin.
Mon Dieu, comme ils raffolent de la fin.
Car les hommes se projettent au bout de leur rut
et armés d'eux-mêmes jusqu'aux dents
consacrent leurs jours à rebander.

Dans les femmes règne un sexe plus souple,
quelque chose y fleurit, s'y délie,
elles y gardent de la tendresse
ou la nostalgie d'un lac en Suisse.
Elles aiment commencer et sauvegarder.

Dans les hommes c'est la guerre, rien que la guerre.
Dans les femmes on naît, dans une lutte à mort.
Elles clignotent brièvement des yeux,
Elles scintillent, tournent et se retournent un instant
et voici que surgit une vaillante postérité.
Un homme suffit, et la voilà massacrée.

Dans les hommes il fait froid, c'est souvent décembre,
dans les femmes c'est toujours mai.

Tranlated by Marnix Vincent
copyright by Marnix Vincent

Grafgedicht voor Bérénice

niederländisch | Christine D Haen

nata 4 februari 1941
                                                                          obiit 10 januari 1964

Des Januarius dezes jaars primipare eerstgeboren doode,
In 't kraambed barend door de keizersnede
Francesca Philippé, parend alzoo doodsstrijd aan barensnood;

teer-trotsche haren werden eeuwen geleden
als sterrenregen aan den trans geregen tusschen Maagd en Leeuw;
al 't andere nu begraven in de sneeuw:

Dit jaar was overmaagdelijk; bruidssneeuw viel neer,
in sneeuwstormen groef men haar graf; sneeuwvlokken dekten, vlekten het wreede zwart;
staren naar schaatsers stolde' t bloed in 't hart;

de dooi bevroor; hagel, ijzel en rijp tooiden 't fraai winterland,
blank glansden zerk en terp, 't sneeuwde weer meer,
sluier en sprei werd de sneeuw, lijkwade en eeuwige balsemband.

Dat lichaam baadde ze iederen dag, marmeren vaas en waterfrisch;
dagelijks at zij van Hebe den hartelijken appel der huwelijksvruchtbaarheid;
sliep uitgestrekt, zooals zij nu nog is.

Bérénice, gelijk Egyptes Pharaone Berenice,
door 't eigen kind vermoord; gelijk de Palestijnsche Majesteit
die de Romeinsche Keizer minde méér dan Romeinschen, minder dan zijn Rijk;

Gabrielle, (niet bij de jacht geveld
wel door de kinderkramp), parelen in 't haar,
d'Estrées maîtresse van Henri Quatre, Frankrijks vorst, op achttien jaar;

en Eugénie de Montijo, een koele schoone Spaanshe blonde
zeer oud geworden: namen samen gespeld
op ’t laatste bitter baldakijn, de tombe.

AANTEKENING
primipare: Gezegd van een vrouw die voor het eerst baart.
sterrenregen: Het sterrenbeeld Haar van Bérénice, tussen Maagd en Leeuw. Béréinice: Koningin van Egypte uit de derde eeuw voor Christus.
Palestijnsche Majesteit: Bérénice, koningin van Palestina, die door de Romeinse keizer Titus bemind werd, maar verstoten omwille van zijn Rijk (Racine, Bérénice).
Eugénie de Montijo: Echtgenote van Napoleon III.

© Athenaeum - Polak & Van Gennep
aus: Onyx
Amsterdam: Athenaeum - Polak & Van Gennep, 1983
Audio production: Flemish Literature Fund, Antwerp, 2007

Épitaphe pour Bérénice

französisch

nata 4 février 1941
                                                                          obiit 10 janvier I963

En janvier de cette année, primipare, d'un enfant mort-né
accouchant par incision césarienne,
Francesca Philippé, conjuguant ainsi agonie et affres du travail;

à la voûte céleste fut attachée il y a des siècles
une chevelure altière-délicate, pluie d'étoiles entre Vierge et Lion;
aujourd'hui tout le reste enterré dans la neige.

Cette année fut hypervirginale avec chute de neige nuptiale,
on creusa sa tombe dans des tempêtes blanches, les flocons recouvraient,
maculaient le noir cruel; la vue des patineurs coagulait le sang dans le cœur;

le dégel se congela; grêle, givre et verglas ornaient le beau pays hivernal,
tout blancs brillaient dalle et tertre, il neigea de plus belle, la neige devenant
voile et courtepointe, suaire et éternel bandeau d'embaumement.

Ce corps, elle le baignait chaque jour, vase de marbre, frais et aquatique;
quotidiennement elle mangeait d'Hébé la pomme cordiale de la fécondité
conjugale; dormait allongée, comme elle l'est encore.

Bérénice, comme la pharaonne d'Egypte,
tuée par son propre enfant; comme la Majesté palestinienne
que l'Empereur romain aimait plus que les Romaines, moins que son Empire.

Gabrielle, (non pas abattue à la chasse
mais bien par la convulsion de l'enfantement), perles dans les cheveux,
d'Estrées, maîtresse d’Henri Quatre, roi de France, à dix-huit ans;

et Eugénie de Montijo, froide et blonde beauté espagnole
devenue très vieille: noms epelés ensemble
sur l'ultime, l'amer baldaquin, la tombe.


Note
Primipare: se dit d’une femme qui accouche pour la première fois.
pluie d’étoiles: la constellation Chevelure de Bérénice, entre Vierge et Lion.
Bérénice: reine d’Égypte, troisième siècle avant Jésus-Christ.
Majesté palistienne: Bérénice, reine de Palestine, qui fut aimée par Titus,
empereur romain, mais répudiée par souci de sauvegarder l’empire.
Eugénie de Montijo: épouse de Napoléon III.

Traduit du néerlandais par Marnix Vincent

ENVOI

niederländisch | Hugo Claus

Mijn verzen staan nog wat te gapen.
Ik word dit nooit gewoon. Zij hebben hier lang
genoeg gewoond.
Genoeg. Ik stuur ze 't huis uit. ik wil niet wachten
tot hun tenen koud zijn.
Ongehinderd door hun onhelder misbaar  
wil ik het gegons van de zon horen
of dat van mijn hart, die verraderlijke spons die verhardt.

Mijn verzen neuken niet klassiek,
zij brabbelen ordinair of brallen al te nobel.
In de winter springen hun lippen,
in de lente liggen zij plat bij de eerste warmte,  
zij verzieken mijn zomer
en in de herfst ruiken zij naar vrouwen.

Genoeg. Nog twaalf regels lang op dit blad  
hou ik ze de hand boven het hoofd
en dan krijgen zij een schop in hun gat.
Ga elders drammen, rijmen van een cent,
elders beven voor twaalf lezers
en een snurkende recensent.

Ga nu, verzen, op jullie lichte voeten,  
jullie hebben niet hard getrapt op de oude aarde
waar de graven lachen als zij hun gasten zien,  
het ene lijk gestapeld op het andere.
Ga nu en wankel naar haar
die ik niet ken.

© De Bezige Bij & Hugo Claus
aus: Gedichten 1948-1993
Amsterdam: De Bezige Bij, 1994
Audio production: Het Beschrijf, 2004

ENVOI

französisch

Ils bâillent encore, mes vers.
Jamais je ne m'y ferai.
Ils ont assez vécu sous mon toit.
Assez. Je leur donne conge. Je n'attendrai pas  
que leurs orteils refroidissent.
Délivré de leur tapage obscur,
je veux entendre le bourdonnement du soleil  
ou celui de mon cœur, cette éponge traîtresse  
qui durcit.

Mes vers - trivial charabia ou trop nobles  
braillements- n'ont pas le coït classique.  
L'hiver gerce leurs lèvres,
la première chaleur du printemps les terrasse,  
ils me gâchent mon été,
et l'automne, ils ont une odeur de femmes.

Assez. Encore douze lignes
sur cette page pour les couver
et puis, le pied au cul.
Allez radoter ailleurs, rimes d'un centime,  
trembler ailleurs pour douze lecteurs
et un critique ronfleur.

Allez maintenant, vers aux pieds légers,  
vous n'avez pas pesé lourd sur la vieille terre  
où les tombes rient de voir leurs hôtes,  
cadavres sur cadavres entassés.
Allez maintenant, et titubez vers celle
que je ne connais pas.

Traduction: Marnix Vincent
Paru: Hugo Claus, Poèmes, L’Age d’Homme, Lausanne, 1998.

Een zoon van niemendal

niederländisch | Luuk Gruwez

Sterven was het snelste wat je deed:
van zoveel vlees had ik verwacht
dat het kilo per kilo overleed
met veel vertoon en variété.
Eén stuip volstond, en dat was dat.

Je lichaam was je lievelingsplek.
Het kon heel stijlvol vadsig zijn.
Je ging alleen om te bewijzen
hoe het gelijk van vaders is
en hoe het ongelijk van lijken.

Voor afscheid had je geen talent.
Nog pest je mij vanuit je kist
met al je trots, verkeerd belegd
in mij, een zoon van niemendal:
een ziekte met vier poten en een kop.

Ik moest het altijd beter doen,
nooit goed in woede en in moed,
zelfs onderdanig aan je lijk:
dat waardig lijk dat vader bleef
en waar geen gram van rest.

© beim Verlag
aus: Dikke mensen
Amsterdam: De Arbeiderspers, 1990
Audio production: het beschrijf, brüssel 2002

Un fils de rien du tout

französisch

Mourir fut ce que tu fis le plus vite:
de tant de viande je m'attendais
à ce qu'elle décède livre après livre
comme dans un spectacle de variétés.
Un seul spasme a suffi, tirez le rideau.

Ton corps te servait de lieu préféré.
Très chic malgré toi dans sa paresse.
Si tu t`es décidé à t`en aller
c'est pour prouver la raison des pères
et le tort de ce qui reste de leur corps.

Tu n'avais pas le talent des adieux.
De ton cercueil encore tu m'enquiquines
de ton orgueil si mal investi
en moi, ce fils de rien du tout:
un mal pourvu de pattes et d'une tête.

Il fallait toujours que je sois meilleur,
jamais bon en rage ni courage,
servile jusqu'envers ton cadavre:
ce digne cadavre qui reste père
même s'il n'en reste qu'un seul gramme.

Tranlated by Marnix Vincent
copyright by Marnix Vincent

Een kus in Brussel

niederländisch | Benno Barnard

Hier staan we te verstijven in een park.
Een kus voorkomt dat men mijn adem ziet,
mijn hand blijft steken in een teer gebaar.
Ik wil je loslaten, maar kan het niet:
mijn vingers zijn de feiten in je haar.
Wij zijn in het Ter Kameren van een seconde
koude geliefden, die met maartse monden
elkaar een kus geven als een citaat.

aus: Het tongbotje
Amsterdam: Atlas, 2006
Audio production: Flemish Literature Fund, Antwerp, 2007.

Un baiser à Bruxelles

französisch

Nous voici dans un parc, frigorifiés,
mon souffle invisible sous un baiser,
ma main se figeant dans un geste tendre.
Je veux te lâcher, mais ne le peux;
mes doigts: faits d’hiver dans tes cheveux.
Nous sommes, à la Cambre, les amants froids
d’une seconde, qui avec des bouches de giboulée
se donnent la citation d’un baiser.

Traduction par Marnix Vincent
From: Le Naufragé, Bordeaux Cedex, Le Castor Astral, 2003.

Een dorp

niederländisch | Roland Jooris

een dorp is een cirkel
met de hand rond een
kerk getrokken;

een duif is een zeer
eenvoudige luchtledige
lijn op een dak;

een voorjaar maakt natte
vlekken op het papier
van de lucht;

en kijk, dit is pas
werkelijkheid: straks
laat ik het regenen
op mijn gedicht
zodat het uitvloeit
tot een akwarel
van doordrenkte,
onleesbare woorden.

aus: Bloemlezing uit de poëzie van Roland Jooris
Gent: Poëziecentrum, 1997
Audio production: Flemish Literature Fund, Antwerp, 2007.

UN VILLAGE

französisch

un village est un cercle
tracé à la main autour
d’une église ;

une colombe est  une
ligne vide très simple
sur un toit ;

un printemps fait des taches
humides sur le papier
de l’air ;

et voyez, ceci est vraiment
réalité : je vais laisser pleuvoir
sur mon poème
de sorte qu’il s’ écoule
en une aquarelle
de mots trempés,
illisibles.

Traduction par Marnix Vincent

Aubade

niederländisch | Benno Barnard

Voor Piet Piryns

We praten tot we blauw zien van de ochtend.
De kroeg is draaierig van de sigaretten.
Een vaatdoek hangt over de tapkraan te slapen.
‘Als ik wist wie ik was, was ik een ander.’

We wandelen kaarsrecht naar de toiletten.
Ah, l’orgasme du pauvre… Het water zwijgt.
De voordeur staat te geeuwen van de krant.
Een derde man ligt de dood na te apen.

O, het krankzinnige schrikbewind van de vriendschap!
Weinigen durven te spreken tegen de hemel,
velen zullen de mus wel zien vallen en haar niet vangen
(maar mogelijk de barmeid met de kuiltjes in haar wangen).
Wij zetten het mes in de wind die haar optilt!

En nu we toch niets doen, drinken we holle glazen op onze moeders,
die we dieper en dieper begraven in de ijzeren anekdote van onze jeugd,
en herinneren ons glimlachend dat ijdele verlangen naar een zuiden
onder de zilveren wolken, van deze dampende landen de iconostase…
En op onze vaders, zoveel vermoorder dan hoefde!

‘Ik heb een boek geschreven, maar het niet gelezen.’
‘Niemand heeft ons verteld wie wij waren.’
We schrapen de rest van ons hart leeg.
We murmureren als joden.

De dag is wit als deeg.
Ik kijk met mijn bijtende ogen
op het grote horloge van de goden,
dat tussen gerafelde wolken hangt:

het is drieduizend jaar in Europa.

aus: Het tongbotje
Amsterdam: Atlas, 2006
Audio production: Flemish Literature Fund, Antwerp, 2007.

Aubade

französisch

Pour Piet Piryns

Nous parlons jusqu’à bleuir sous l’aurore.
Le café est vertigineux à force de cigarettes.
Sur la pompe à bière dort un torchon.
« Si je savais qui je suis, je serais un autre. »

Droits comme des cierges, nous vacillons vers les toilettes.
Ah, l’orgasme du pauvre… L’eau se tait.
Le journal fait bâiller la porte.
Un troisième homme est là, singeant la mort.

Ô, la douce terreur de l’amitié!
Rares ceux qui osent parler contre le ciel,
beaucoup verront tomber le moineau et ne l’attraperont pas
(mais peut-être la barmaid aux fossettes dans les joues).
Nous plantons le couteau dans le vent qui la soulève!

Et désormais oisifs, nous buvons des verres creux
à la santé de nos mères,
que nous enterrons plus profondément dans l’anecdote
de fer de notre jeunesse,
et nous souvenons en souriant de ce désir vain
d’un midi
sous les nuages argentés, de ces fumeux pays
l’iconostase…
Et à la santé de nos pères, bien plus assassinés qu’il ne fallait!

« J’ai écrit un livre, mais ne l’ai pas lu. »
« Personne ne nous a dit qui nous étions. »
Nous raclons le reste de notre cœur.
Nous murmurons comme des juifs.

Le jour est blanc comme pâte.
Avec mes yeux mordants je lis
la grande horloge des dieux,
suspendue entre les nuages effilochés :

c’est l’an trois mille en Europe.

Traduction par Marnix Vincent
From: Le Naufragé, Bordeaux Cedex, Le Castor Astral, 2003.

Altijd

niederländisch | Luuk Gruwez

(I)

Er zijn heel tedere machines nodig
om op een mooie dag naar nergens te vliegen.
Propellers, buizen, bouten zijn er nodig,
het vallend blad van een plataan,
misschien het oorsmeer van een kind

en veel van het onmogelijke mooiste.
Er moet, heel opgewekt, een witte merel zingen,
een voorjaarsochtend in een schrikkeljaar.
Dit alles is beslist vereist
voor wie naar nergens wenst te vliegen.

Want nergens is een plek met pech
en als niet alles fout kan gaan,
dan is er niets wat lukken zal.
De tederste machines zijn er nodig
om op een mooie dag naar nergens te vliegen.

© beim Verlag
aus: Dieven en Geliefden
Amsterdam: De Arbeiderspers, 2000
Audio production: het beschrijf, brüssel 2002

Toujours

französisch

(I)

Il faut des machines très tendres
pour voler un jour vers nulle part.
Il faut des hélices, des boulons, des tubes,
la feuille d'un platane qui tombe,
peut-être le cérumen d'un enfant

et une bonne part de l'impossible extrême beauté.
Il faut le chant, très enjoué, d'un merle blanc,
un matin de printemps dans une année bissextile.
Tout cela est absolument requis
pour qui désire voler vers nulle part.

Car nulle part est un endroit de déveine
et si tout ne peut foirer,
rien ne peut réussir.
Il faut les machines les plus tendres
pour voler un beau jour vers nulle part.

Tranlated by Marnix Vincent
copyright by Marnix Vincent

HALLOWEEN

niederländisch | Hugo Claus

Stil als de dood van een dode die niemand kent
is het overal buiten je kamer
waar je danst in je eentje als tevoren.
Maar ook daar hoor ik wat je niet zegt
zoals ik het wil horen.
Ver van het verfomfaaid Europa  
waarover het heiige dodelijke daalt binnenkort  
staan wij naar elkaar te staren
bijna dood als plastic stoelen
en jij noch ik die de moord op mij of jou bekent.

© De Bezige Bij & Hugo Claus
aus: Gedichten 1948-1993
Amsterdam: De Bezige Bij, 1994
Audio production: Het Beschrijf, 2004

HALLOWEEN

französisch

Un silence comme la mort d'un mort sans nom
règne partout hors de ta chambre
ou tu danses toute seule comme avant.
Mais même la j . entends
ce que tu ne dis pas
comme je veux l'entendre.
Loin de l'Europe chiffonnée
sur laquelle la brume mortelle va descendre
nous nous regardons
presque morts comme des chaises de plastique
et personne, ni toi ni moi. n'avouera
qu'il a tué I'autre, moi ou toi.

Traduction: Marnix Vincent
Paru: Hugo Claus, Poèmes, L’Age d’Homme, Lausanne, 1998.

A capella

niederländisch | Lucienne Stassaert

Gepijnd genot, voltooid verlies
vloeit uit de raten en
de liefde niet.

En wereldvreemder, loos van tijd
orgelt het tij de taal der schaduwen
een voorgezongen, hoger lied.

En gij, niet nader gekwelde
met de lente in de lendenen:
teken de bladstand aan, draai een rad

voor mijn lichaam. Ik ben uw doodsverwante.
En uw pekel, uw netelkoorts -
geen mens die u geneest.

En zie: spinnen weven ijlings hun rag.
Nog legt de roos haar schijnvrucht af:
haar naam blijft roos, opent de nacht.

© Orion
aus: De Spekende Gelijkenis
Brugge: Orion, 1978
Audio production: Flemish Literature Fund, Antwerp, 2007

A capella

französisch

Une volupté pressurée, une perte accomplie
coule des rayons de la ruche
mais non l'amour.

Et plus étrangères au temps trompeur,
les grandes orgues de la marée haussent le ton
d'une mélodie déjà chantée dans le langage des ombres.

Et toi, tourmenté en secret
par le printemps qui t'allume le sang:
note le dais de feuillage, leurre

Mon corps. Je suis la parente de ta mort.
Et ta saumure, ta fièvre lancinante –
personne ne pourrait te guérir.

Et vois: en toute hâte les araignées tissent leur toile.
La rose se dépouille encore son faux fruit:
son nom reste rose, ouvre la nuit.

Traduction: Marnix Vincent