Stefaan Van den Bremt
Übersetzer:in
auf Lyrikline: 17 Gedichte übersetzt
aus: niederländisch nach: spanisch
Original
Übersetzung
Zelfportret
niederländisch | Roland Jooris
Wat ongeschonden
in hem huist
het is geen zuiverheid
het is geen kind
dat met nog stompe letters
schrijft
het is een blik
die rauw en ongenadig
kijkt
het is wat tegenstrijdig
hem ontwricht
en dwingt
het is weerbarstigheid
Querido: Amsterdam, 2001
Audio production: Flemish Literature Fund, Antwerp, 2007.
Autorretrato
spanisch
Lo que intacto
habita en él
no es pureza
no es un niño
que escribe con letras aún
obtusas
es una mirada
que observa
cruda y despiadadamente
es lo que contradictoriamente
lo desquicia
y fuerza
es indocilidad
From: Stefaan Van den Bremt, Marco Antonio Campos
Más allá de mis manos, Colibri, 2006.
Verhuizen
niederländisch | Benno Barnard
De dozen voor chips en bananen
bevatten een bric-à-brac
van mensenheugenis:
stekkers, artefacten, grafgiften –
voorwerpen,
bij het op zolder versterven
geleidelijk cultisch geworden,
die nu worden meegenomen naar elders.
Gekerfde botten, beschilderde scherven
die onze vluchtigheid moeten beschermen
tegen almachtigen en de tellurische krachten.
We zijn jagers-verzamelaars.
We zijn aan de haal gegane Trojanen
met negen kelders.
Is dit een gedachte?
Maar geen gedachte of ze dobbelt
als gek op de kar die nu uit Klein-Azië weg-
hobbelt,
gevolgd door de rottweiler van de buren
en het bonkende lijk van een Hector.
Eén bord gaat naar de goden.
In zijn duistere doos
legt het houten alfabet een woord
onder de roos.
Waar een wil is, is het westen.
Pas als we tussen nieuwe muren
ons bed neerzetten, stopcontacten zoeken,
ons vergewissen van de onmetelijke
ruimten in de dozen met boeken,
kalmeren we tot hedendaagse mensen.
Amsterdam: Atlas, 2006
Audio production: Flemish Literature Fund, Antwerp, 2007.
Mudanza
spanisch
Las cajas para chips y plátanos
contienen el baratillo
desde que el mundo es mundo:
enchufes, artefactos, ofrendas funerarias –
objetos
que, al deteriorarse en un desván,
se hicieron paulatinamente de culto
y que ahora se mudan con nosotros.
Huesos entallados, esquirlas pintadas
que deben proteger nuestra fugacidad
contra todopoderosos y fuerzas telúricas.
Somos cazadores-recolectores.
Somos troyanos con nueve sótanos
que nos largamos.
¿Es esto un pensamiento?
Pero no hay pensamiento que no tire los dados
como loco en una carreta que ahora huye de Asia Menor
dando tumbos,
seguida por el rottweiler de los vecinos
y el cadáver contusionándose de un Héctor.
Un plato se destina a los dioses.
En su caja oscura
el alfabeto de madera pone una palabra
bajo la rosa.
Donde hay una voluntad, está Occidente.
Sólo si colocamos nuestra cama
entre nuevos muros, si buscamos enchufes,
si nos percatamos de los inmensos
espacios en las cajas de libros,
nos calmaremos hasta volvernos contemporáneos.
From: Stefaan Van den Bremt, Marco Antonio Campos
Más allá de mis manos, Colibri, 2006.
Tekening
niederländisch | Roland Jooris
Kan men een kras van denken trekken in de inval
van een lijn die na lang kijken plots frontaal
haar eigen diepte vindt?
Kan men het zien horen in de oogopslag van het
wit, in een vleugel die zijn schaduw raakt,
in de beschouwing die een ruit arceert?
Wie tekent bakent stilte af, bezweert de tijd,
trekt zich terug, laat weg, houdt enkel vast
wat naar essentie leidt: de stengel van een
naakt, de stugge stoel, het kruis, de man
vervreemd van zijn aanwezigheid.
Wie tekent zoekt de onthechting van het niets
in de verwondering van wat een lijn, een vlek,
een veeg tot leven brengt: het bestaan dat
uit de dingen breekt, de ziel die potlood
heet of inkt, grafiet of krijt, de hand
die dan van hoger komt
Amsterdam: Querido, 2001
Audio production: Flemish Literature Fund, Antwerp, 2007.
Dibujo
spanisch
¿Se puede trazar pensando la incisión
de una línea que al mirarla largamente de pronto
encuentra su propia profundidad?
¿Se puede oír la vista en la mirada del
blanco, en una ala que toca su sombra,
en la contemplación que raya un rombo?
Quien dibuja delimita silencio, conjura el tiempo,
retrocede, suprime, sólo conserva
lo que lleva a la esencia: el tallo
de un desnudo, la silla rígida, la cruz, el hombre
distanciado de su presencia.
Quien dibuja busca el desapego de la nada
en el asombro de lo que da vida a una línea,
una mancha, una pincelada: la existencia que
estalla en las cosas, el alma que se llama
lápiz o tinta, grafito o pastel, la mano
que entonces viene de más arriba
From: Stefaan Van den Bremt, Marco Antonio Campos
Más allá de mis manos, Colibrí, 2006.
Rauw
niederländisch | Roland Jooris
Poëzie
is wording die
blijft steken in de
rauwe, gebarsten
onhandige gaafheid
van het ongenoemde
haar voltooiing
is toeval, het stokkend
ongerepte uit haar krom
getrokken pen
poëzie
polijst niet wat
ze zegt, ze schuurt zich uit
in haar ontluistering
Amsterdam: Querido, 2005
Audio production: Flemish Literature Fund, Antwerp, 2007.
Aspereza
spanisch
Poesía
es un hacerse que
se queda estancado en la
integridad áspera,
resquebrajada, torpe
de lo innominado
su terminación
es azar, lo intacto
que surge de la pluma
inmovilizada, retorcida
la poesía
no pule lo que
dice, se gargajea
desmitificándose
From: Stefaan Van den Bremt, Marco Antonio Campos
Más allá de mis manos, Colibrí, 2006.
PLATANEN BIJ HET STATION IN NÎMES
niederländisch | Miriam Van hee
hun huid begon te rimpelen
ze werden oud en zouden doodgaan
net als wij maar zonder angst
alsof zij ergens weet van hadden
en wij niet
het afscheid kwam al dichterbij
noodweer, ontspoorde treinen
onzekerheid was er altijd
zekerheid kon je winnen
maar hoe, hoe
kon je worden als de bomen
ik voelde dat ik schrijven zou
(omdat alles altijd was
zoals het niet kon blijven)
hoe wij hier zaten
op een bank onder platanen
de zon scheen, een hond ging blaffend
achter de duiven aan
aus: Achter de bergen
Amsterdam: De Bezige Bij, 1998
Audio production: Het Beschrijf, 2004
plátanos cerca de la estación de nîmes
spanisch
su piel comenzaba a arrugarse,
envejecían e iban a morir
exactamente como nosotros pero sin miedo,
como si ellos supieran algo
y nosotros no
la despedida se aproximaba,
tempestad, trenes descarrilados,
siempre había incertidumbre,
se podía lograr la certidumbre
pero ¿cómo, cómo
poder volvernos como los árboles?
yo sentía que iba a escribir
(porque todo estaba siempre
como no podía quedar)
cómo estábamos sentados aquí
en un banco bajo los plátanos
el sol brillaba, un perro corría ladrando
detrás de las palomas
From: Stefaan Van den Bremt, Marco Antonio Campos
Más allá de mis manos, Colibrí, 2006.
Overspel
niederländisch | Benno Barnard
Wanneer ik tegen haar lieg,
hapt haar vleesetende mond
ieder woord als een vlieg
uit de lucht tussen ons –
ik ben bang voor het brons
van haar zwaard, de spanning
in haar boog, het grote atavisme
van de geofferde borst in dat woedende hoofd.
Ik hou van haar
zoals ze me niet gelooft.
Ik hou van haar vinger
die telkens weer binnendringt
in haar ring;
een nomen van acht letters zingt
in haar scrabbelende hersens
rond en rond:
het weigert zich neer te leggen.
Haar vingertop kietelt
het weke deel van mijn verbeelding,
wou ik zeggen.
Ik vroeg aan Plath
of ze in bed, in Ted
de uil dan wel de totempaal aanbad.
Ze vroeg in wie.
Ze hinnikte als een man in een nachtclub.
Een gouden kind helpt.
Een gouden kind helpt niet.
Er neukt een hoge nazi in de liefdespoëzie.
Amsterdam: Atlas, 2006
Audio production: Flemish Literature Fund, Antwerp, 2007.
Adulterio
spanisch
Cuando le miento,
su boca carnívora se zampa
cada palabra como una mosca
que viene del aire entre nosotros –
me da miedo el bronce
de su espada, la tensión
de su arco, el gran atavismo
del pecho sacrificado en esa furiosa cabeza.
La quiero
cuando no me cree una palabra.
Quiero a su dedo
que una y otra vez penetra
en su anillo;
un sustantivo de nueve letras canta
y da vueltas en su cerebro
que juega al scrabble,
y se niega a resignarse.
Es como si la yema de su dedo
cosquilleara la parte blanda
de mi imaginación.
Pregunté a Plath
si en la cama, en Ted
adoraba a la lechuza o al tótem.
Ella preguntó en quién.
Relinchaba como un hombre en un club nocturno.
Un hijo dorado ayuda.
Un hijo dorado no ayuda.
Un dignatario nazi coge en las poesías de amor.
From: Stefaan Van den Bremt, Marco Antonio Campos
Más allá de mis manos, Colibri, 2006.
Droom
niederländisch | Benno Barnard
We waren in ons oude huis, wij tweeën.
Achter de bossen stond Parijs te branden:
van een hecatombe van autobanden
zweefden de vlokken as over mijn hoofd
en door dat voorjaar naar een hoger noorden.
Weldra zou Praag vallen, wist ik, weldra
sprak ik mijn eerste dissidente woorden –
weldra zat ik in deze dode hoek
mijn blinde te scanderen. Plotseling
die vreemd klinkende stem boven uw boek:
‘Niets kun je voor me doen. Ga nu maar weg.’
De koekoekklok riep onomatopeeën
en u werd onverstaanbaar. O, toch noem ik
uw naam in het gebed dat ik niet opzeg.
Amsterdam: Atlas, 2006
Audio production: Flemish Literature Fund, Antwerp, 2007.
Sueño
spanisch
Estábamos en nuestra vieja casa. Los dos.
Detrás de los bosques París estaba ardiendo:
de una hecatombe de llantas los copos
de ceniza pasaban sobre mi cabeza
y la primavera hacia un norte más alto.
Pronto caería Praga, lo sabía, pronto
hablaría mis primeras palabras disidentes –
pronto yo, sentado en este ángulo muerto,
declamaría a mi poeta ciego. De repente
aquella voz de raro sonido arriba de Tu libro:
“Nada puedes hacer para mí. Vete ya.”
El reloj cucú gritó onomatopeyas
y Te hiciste inaudible. Y sin embargo digo
Tu nombre en la plegaria que no recito.
From: Stefaan Van den Bremt, Marco Antonio Campos
Más allá de mis manos, Colibri, 2006.
Density
niederländisch | Roland Jooris
Nevel. Zeg
nu niets.
Veel is verzwegen.
Weinig is veel.
Amper beweegt
het woord amper
in de wind
die nergens is.
Zeg nu niets.
Veeg niets uit.
In het eenzelvig vlak
van de avond. Waartegen
nauwelijks en nergens.
Ghent: Poëziecentrum, 1997
Audio production: Flemish Literature Fund, Antwerp, 2007.
Density
spanisch
Niebla. Ahora
no digas nada.
Mucho está oculto.
Poco es mucho.
Apenas se mueve
la palabra apenas
en el viento
que no está en ninguna parte.
Ahora no digas nada.
No borres nada.
En la superficie retraída
de la tarde. Contra la cual
apenas y ninguna parte.
From: Stefaan Van den Bremt, Marco Antonio Campos
Más allá de mis manos, Colibrí, 2006.
De dichters
niederländisch | Benno Barnard
Wij,
blinde gluurders onder de petticoat
van het hemelruim,
dove filosofen die toegewijd krabben
op een viool,
levende deskundigen van onze dood –
we zijn gek van verlangen
naar jullie,
maar hebben niets anders dan onderrokschuim,
kattendarmkunst, zinloos gewag
van de grote mysteries
te bieden;
het ontbreekt ons verlangen aan een muziek
die alles vermag.
Vertelling, vertelling, zeuren jullie.
Dus wordt er liefgehad en doodgegaan.
Weet iemand een onmogelijke boog
te spannen, wreekt een ander
onder het mom van gekte
zijn verwekker; later in zijn leven
komt de derde voor een stervend paard te staan.
We hebben het uitgezongen tot nu,
want ondanks alles heeft de anekdote
het sublieme nodig, en het sublieme
de anekdote. Vergeef ons
ons ontroerend geknoei met dt’s en details.
In de hoop dat de wind zich vermengt met ons werk
schrijven wij onze verliefde gedichten
aan jullie.
Amsterdam: Atlas, 2006
Audio production: Flemish Literature Fund, Antwerp, 2007.
Los poetas
spanisch
Nosotros,
mirones ciegos bajo el petticoat
del firmamento,
sordos filósofos rascando el violín
con devoción,
expertos vivos de nuestra muerte–
estamos locos de deseo
por ustedes,
pero no tenemos otra cosa que ofrecer
que espuma de lencería, arte
de tripas de gato, mención absurda
de los grandes misterios;
a nuestro anhelo le falta una música
que lo pueda todo.
¡Cuentos, cuentos! machacan ustedes.
Por ende, de amor se muere.
Alguien sabe tender un arco
imposible, otro venga
a su progenitor bajo pretexto
de locura; más tarde en la vida
el tercero enfrenta a un caballo agonizante.
Lo hemos aguantado hasta ahora,
porque a pesar de todo la anécdota
necesita de lo sublime, y lo sublime
de la anécdota. Perdónenos
nuestra v conmovedora donde hiciera falta una b, y otros detalles.
Con la esperanza de que el viento se mezcle en nuestra obra,
escribimos nuestros poemas amorosos
para ustedes.
From: Stefaan Van den Bremt, Marco Antonio Campos
Más allá de mis manos, Colibri, 2006.
In memoriam André du Bouchet
niederländisch | Roland Jooris
Het blad
scheurt
het vlak uit zijn
venster, de lucht krijt wit,
de haan vlamt op
in zijn kam
De tafel ruimt af
wat de nadag nog
ophoopt. De deur verjaagt
hem niet, ze laat
op een kier het vermoeden
een uitweg
Verstilling
vult nabijheid in
De kamer ankert
In de vertrappelde hitte
verstommen de keien
onder de tong
Amsterdam: Querido, 2005
Audio production: Flemish Literature Fund, Antwerp, 2007.
In memóriam André du Bouchet
spanisch
La hoja
rasga
la superficie fuera de su
ventana, el cielo palidece,
el gallo llamea
en su cresta
La mesa recoge
lo que aún amontona
el atardecer. La puerta no
lo rechaza, deja
entreabierta una salida
a la suposición
Lo que está silenciándose
llena la cercanía
El cuarto ancla
En el pisoteado calor
enmudecen bajo la lengua
los guijarros
From: Stefaan Van den Bremt, Marco Antonio Campos
Más allá de mis manos, Colibrí, 2006.
GESCHIEDENIS
niederländisch | Miriam Van hee
wat ons voor ogen komt
en ons de slaap onthoudt
dat komt ons niet voor ogen
wij keren zelf altijd terug
naar de kamer met het uitzicht
op de treinen en de spoorwegberm
waar het behang ontbrak,
en de gordijnen, zodat wij steeds
de bomen konden zien, die wilg
die omgehakt moest worden,
we waren bang dat hij
bij stormweer op het dak zou vallen
we zochten eensgezindheid
maar wat we droomden, 's nachts,
verzwegen we
het was dus niet de wind
het waren niet de bomen
ook 's nachts was er licht
omdat achter de tuin
het rangeerstation lag
waar treinstellen werden
uiteengehaald, op een
zijspoor gezet en vergeten
nee, met de treinen
en ook niet de kou van dat jaar
toen de wissels bevroren
en sneeuwvlokken vielen gestaag
op mijn dochter die sliep
in mijn armen, ik droeg
haar naar huis, in de bocht
stond een auto, ik wist plots:
ik moest nog meer zorg
voor haar dragen en verder
dat alles een keerzijde had
dat de sneeuw die zo troostend
en traag naar beneden kwam
en er het vuil van de straten
bedekte, sporen droeg, verse,
dat iemand hier voor mij
was binnengegaan
aus: De bramenpluk
Amsterdam: De Bezige Bij, 2002
Audio production: Het Beschrijf, 2004
historia
spanisch
lo que nos viene a la vista
y nos impide dormir
eso no nos viene a la vista
nosotros somos los que volvemos
siempre al cuarto con vista
a los trenes y al terraplén,
donde faltaba el papel mural,
y las cortinas, de guisa que siempre
podíamos ver los árboles, aquel sauce
que debía ser talado,
temíamos que se cayera
al techo en una tormenta,
buscábamos la armonía
pero lo que soñábamos de noche,
lo callábamos
por tanto no era el viento
por tanto no eran los árboles
también de noche había luz
porque tras del jardín
había la estación de maniobras
donde eran separados
los convoyes, puestos
en vías muertas, y olvidados
no, no los trenes
ni tampoco el frío de aquel año
cuando las agujas se congelaron
y los copos de nieve caían continuamente
en mi hija que dormía
en mis brazos, yo la llevaba
a casa, en la curva
estaba un coche, de pronto supe:
yo debía cuidarla
aún más y luego
que todo tenía un revés
que la nieve que venía hacia abajo
tan consoladora y tan lentamente
y que cubría la mugre de las calles,
mostraba huellas frescas,
que alguien aquí había entrado
antes que yo
From: Stefaan Van den Bremt, Marco Antonio Campos
Más allá de mis manos, Colibrí, 2006.
Een kus in Brussel
niederländisch | Benno Barnard
Hier staan we te verstijven in een park.
Een kus voorkomt dat men mijn adem ziet,
mijn hand blijft steken in een teer gebaar.
Ik wil je loslaten, maar kan het niet:
mijn vingers zijn de feiten in je haar.
Wij zijn in het Ter Kameren van een seconde
koude geliefden, die met maartse monden
elkaar een kus geven als een citaat.
Amsterdam: Atlas, 2006
Audio production: Flemish Literature Fund, Antwerp, 2007.
Un beso en Bruselas
spanisch
Aquí estamos ateridos en un parque.
Previene un beso que se vea mi aliento,
Mi mano se hiela en un gesto frágil.
Quisiera dejarte pero no puedo:
mis dedos son los hechos en tu cabello.
Por un segundo en La Cambre somos
los fríos amorosos, que con bocas de marzo
se dan, a manera de cita, un beso.
From: Stefaan Van den Bremt, Marco Antonio Campos
Más allá de mis manos, Colibri, 2006.
Eedverbond der ijdelen
niederländisch | Stefaan Van Den Bremt
1
Ze zou hém krijgen, had ze gezworen,
maar ze kreeg mij.
Wat haar in me aantrok waren woorden,
die vroege, weifelende, nog onrijpe.
Wat haar naar me toe trok was niet ik,
toen niet. (Jaren later,
toen we ons genoeg aan elkaar hadden
bezeerd en de woorden zich aan harde
feiten beurs hadden gestoten, was ik
het die zwoer dat ik haar zou krijgen.
Wat me in haar aantrok waren al die
schitterlichtjes in een oogopslag.
Wat mij naar haar toe trok was dat
ijle en opeens felle in één blik.)
Als je met het blote oog een ster
scherp wilt onderscheiden, moet je er
net naast kijken. Ik zou haar krijgen
en liet haar los.
2
Ik zou haar krijgen, wedde ik met mijn schaduw,
en liet haar los.
En ik verloor ze, verloor ze, verloor ze
bijna. Woest en leeg werd de plaats waar
zij zoek raakte, nog bijna ongeschapen
de schemerwereld waarin ze verdween.
Welke God sprak: ‘Er zij geen licht meer’?
Er was geen licht meer, en het werd nacht.
Dolende aarde zocht onder de hemel
nieuwe, in wiens schaduw gedoken maan.
Nacht laat niet naast zich kijken, daarom
zagen we hem niet. Hemellichamen stoten
elkaar van zich af. Alleen aardse aaien
elkaars tekort, strelen mekaars schimmen.
Ik zou die weddenschap winnen, ik kon niet
tegen verlies.
3
Zij liep weg met mijn schaduw. Ik greep er nog naar
en roofde de hare.
Die liet ik niet los, ik maakte haar het hof
en mijn beklag. Vroeg of laat
kwam zijzelf wel terug om haar weer op te eisen,
zou ik haar inruilen tegen haar huid
en haar en mijn bestaan.
Ik hield me flink, met een schim aan mijn zijde,
en geen mens die zag hoe ik in levenden lijve
een schaduw omhelsde, en hoe ver weg de mijne
was gelopen, tot waar er geen daglicht meer was.
4
En hoe ik heimelijk, schimmigerwijze
aan haar zijde bleef. En zij aan de mijne,
tot het haar daagde dat haar schaduw
niet zou wijken van wie zij waande
te zijn afgevallen. En hoe verder
weg zij van me was, des te dichter
sloot zich aaneen wat van elkaar
verschilde gelijk dag en nacht.
En mij schemerde het duister,
en haar duizelde het licht
5
Ik zou háár krijgen, wist ik,
zo zeker als zij het weersprak.
Zo zeker als nacht de dag weersprak,
zo zeker als een vogel de lucht.
Ik zou haar handen en haar voeten krijgen,
ik zou haar wangen en haar dijen krijgen,
ik zou haar vlugste vleugelslag krijgen,
ik zou haar trage schaamveren krijgen.
Zo zeker als taal de stilte weersprak,
zo zeker als een vis de zee.
6
Elk eedverbond wil eeuwig zijn, maar alle eden
zijn ijdel. Wij zwoeren woorden
en wij zwoeren ze af. Wij zwoeren
dwalingen en heel de wereld, wij zwoeren
gevoelens tot goden, maar alle goden
waren ijdel. Ik bezwoer
een vrouw.
Elk eedverbond wil edel zijn, maar al wat edel lijkt
is ijdel. Ik bezwoer
haar. Ik bezwoer een geest en alle
duivels. Ik bezwoer een storm met een stroom
van woorden. Zij zweeg.
7
Ze zóu hem krijgen, had ze gezworen,
maar waar was hij?
Zij zocht hem en miste haar schaduw,
zij zocht hem onder de mijne.
Zij zocht een lichaam en omhelsde een schim,
greep naar een wolk en het was een rots.
Als zij hem herkende veranderde hij.
Wat met de springvloed kwam ging bij eb.
En scheen de zon in de zee, híj was
al aan de nachtzijde van een oceaan.
Hij was een god die niet kon blijven.
Zij was een vrouw en zóu hem krijgen,
en ze kreeg mij. Ze kreeg degene
die haar niet genoeg was, ze kreeg
er een die ze niet zocht, ze vond
hem waar ik me liet vinden.
Tielt: Lannoo, 2002
Audio production: Flemish Literature Fund, Antwerp, 2007.
Compromiso de sombras
spanisch
1
Ese hombre sería suyo –se lo juró a sí misma–,
pero el que se hizo suyo era yo.
Lo que de mí la atraía era un puñado
de palabras tempranas, indecisas, prematuras.
Lo que la trajo a mí aún no era
lo que sería yo. (Años más tarde,
tras herirnos lo bastante el uno al otro
y tras chocar duramente las palabras
con los hechos, era yo el que juraba
que ella sería mía en cuerpo y alma.
Lo que en ella me atraía era la suma
de esos fulgorcitos en una ojeada.
Lo que me trajo a ella fue el destello
efímero en una sola mirada.)
Si a simple vista quieres distinguir
una estrella, has de mirar fijamente
al lado suyo. Sería mía en cuerpo y alma,
y la dejé.
2
En cuerpo y alma –se lo juré a mi sombra–,
y la dejé.
Y casi la pierdo, la pierdo, la pierdo
casi. Árido y desierto se me hizo el espacio
que me dejaba ella, casi increado aún el mundo
de las penumbras donde se desvanecía.
¿Qué Dios dijo: “¡Deje de hacerse la luz!”?
Ya no se hizo la luz, y anocheció.
Una tierra errante bajo el cielo iba en busca
de una luna nueva, agazapada ¿en qué sombra?
No se puede mirar al lado de la noche: por eso
no pudimos distinguirla. Los cuerpos celestes van
rechazándose entre sí. Sólo los terrestres
acarician los defectos, arrullan los fantasmas.
Yo ganaría la apuesta, nunca supe
perder.
3
Se me fue con mi sombra. Intenté atraparla
y robé la suya.
No la solté; la iba cortejando
dolido. Tarde o temprano
volvería ella misma a reclamarla,
y la cambiaría por su piel
y por su carne y hueso.
Me mantenía firme, con un fantasma a mi lado,
y ni un alma que viera cómo yo mismo en persona
iba abrazando a su sombra al faltarme la mía,
la que se fue adonde ya no queda luz ninguna.
4
Y cómo, furtivo y fantasmal,
quedaba yo a su lado. Y ella al mío,
hasta que viese claro que su sombra
no pudiera apartarse de quien ella
creía negar. Y cuanto más de mí
se iba alejando, tanto más se juntaba
lo que seguía excluyéndose
como el día y la noche.
Y a mí ya me clareaban las tinieblas,
y a ella la mareaba tanta luz.
5
Sería mía en cuerpo y alma: de eso estaba yo seguro,
tan seguro como ella al contradecirme.
Tan seguro como la noche contradiciendo el día,
tan seguro como el pájaro que niega el aire.
Serían mías sus manos y sus pies,
serían mías sus mejillas y sus muslos,
mío sería su aleteo más rápido,
sería mío su vello púbico más lánguido.
Tan seguro como la lengua que contradice el silencio,
tan seguro como el pez que niega el mar.
6
Todo compromiso quiere ser eterno, pero todo juramento
es vano. Juramos votos
y los abjuramos. Juramos
aberraciones por el mundo entero, juramos
endiosando a nuestras emociones, pero todos los dioses
eran vanos. Conjuré
a una mujer.
Todo compromiso quisiera ser noble, pero todo lo que se eleva
es vano. La conjuré
a ella. Conjuré a un espectro y a todos
los demonios. Conjuré a una tormenta con un aluvión
verbal. Y seguía callada.
7
Ese hombre sería suyo –se lo juró a sí misma–,
pero ¿dónde se encontraba?
Iba en su busca, echando de menos su propia sombra;
iba en su busca bajo la mía.
Iba en busca de un cuerpo, y abrazó un fantasma;
intentó apresar una nube, y se convirtió en roca.
Creía reconocerlo, y se hizo otro. Lo que vino
con la marea viva partió con el reflujo.
Mientras brillaba el sol en el mar, él
se fue al lado nocturno de un océano.
Era un dios, y no podía permanecer.
Ella era una mujer, y lo haría suyo
–y el que se hizo suyo era yo. Se hizo suyo
el que no le bastaba, suyo se hizo aquél
en cuya busca no iba ella; lo encontró
donde yo me dejé hallar.
From: Más allá de mis manos, Colibri, Mexico City, 2006.
BRUSSEL, JARDIN BOTANIQUE
niederländisch | Miriam Van hee
als je probeert ergens bij te horen
en je daar moe van wordt
iemand vraagt aan zijn tafelgenoten:
wat is transcendent en je kijkt naar alles
wat achterblijft op de borden, buiten
waaien plots bladeren op, het gaat
regenen, denk je, en dat je niet bang bent,
zeg je tegen jezelf, 's nachts in het
buitenland, dan vraagt iemand jou naar
vergankelijkheid, of je daartegen schrijft
en zoniet, is het dan therapeutisch
je stelt je dan gombomen
voor in de tropen, koerende
duiven in gombomen
aus: De bramenpluk
Amsterdam: De Bezige Bij, 2002
Audio production: Het Beschrijf, 2004
bruselas, jardin botanique
spanisch
cuando intentas formar parte de algo
y te cansa eso
alguien pregunta a sus comensales
qué es transcendente y tú miras todo
lo que queda en los platos, de pronto
afuera hay un temblor en el follaje, va a
llover, piensas, y que no tienes miedo,
te dices a ti misma, de noche en el
extranjero, luego alguien te pregunta sobre
lo efímero, si escribes contra eso
y si no, es entonces tu terapia
te imaginas árboles de goma
en el trópico, palomas
arrullando en árboles de goma
From: Stefaan Van den Bremt, Marco Antonio Campos
Más allá de mis manos, Colibrí, 2006.
AVOND IN DUN LAOGHAIRE
niederländisch | Miriam Van hee
1.
de dame uit letland vertelde
hoe de volkeren terechtkwamen:
de finnen duwden de lappen
gestaag naar het noorden
en de pruisen waren zo strijdlustig,
moet je horen, dat ze allemaal
op hun veroveringstochten
gesneuveld zijn
waarom zijn er zo weinig
grappige gedichten, verzuchtte
de dame uit letland, ze wenkte de ober
en vroeg om meer whiskey, dan
keek ze naar buiten en zei
dat er niemand meer was
die nog pruisisch sprak
2.
de zee en de lucht waren in elkaar
overgevloeid, aan de vuurtorens
was nog te zien waar de horizon lag
ze wenkten, niet als een vader of als
een vriend, ze wenkten vanuit
het eeuwige leven, de vrijheid
van komen en gaan
ten slotte waren alleen nog
de palmen te zien in het licht
dat uit de hotelkamers kwam
en verder weg was het klappen
te horen van touwen tegen de masten
voor alles bestaat een decor
voor het weerzien, het afscheid
en voor het wachten
3.
de wereld is groot, zei
de dame uit letland,
europa, amerika, mijn vader
kwam om in siberïe
wij spreken de oudste taal
van europa, wij zijn met weinigen
daarom praten we veel,
men zou zich de mond
moeten wassen met zeep,
zei mijn moeder, waar
is nu mijn moeder, waarom
kan ik niet zwijgen, waarom
kan ik niet huilen?
het leven is lang, zei de dame
uit letland en er is niemand
die met me wil ruilen
4.
van waar ik zat zag ik
een eiland liggen waar
de zon op scheen, af en toe
zoals op mij, beneden
maakten meeuwen hun geluiden
klagend, druk en zenuwachtig :
ze waren thuis
het eiland kleurde donker,
grijs en dan weer hevig groen
alsof het bloosde en ik begreep
dat ooit de zon aanbeden werd
het leek alsof je aandacht
van haar kreeg, ook
als je helemaal alleen was
aus: De bramenpluk
Amsterdam: De Bezige Bij, 2002
Audio production: Het Beschrijf, 2004
velada en dun laoghaire
spanisch
1
la dama de letonia relataba
cómo fueron a parar los pueblos:
los finlandeses continuaban empujando
a los lapones al norte
y los prusianos eran tan belicosos,
no es broma, que todos
perecieron
en sus conquistas
¿por qué hay tan pocos
poemas divertidos?, suspiraba
la dama de letonia, le hizo una seña al camarero
y pidió más whisky, luego
miró hacia afuera y dijo
que ya no existía nadie
que hablara prusiano
2
se habían confundido el mar y
el cielo, por los faros
aún se veía dónde se extendía el horizonte,
hacían señas, no como un padre o
un amigo, hacían señas desde
la vida eterna, la libertad
de ida y regreso
finalmente ya no se distinguían
sino las palmas en la luz
que venía de los cuartos del hotel
y más lejos se oía el golpeteo
de las sogas contra los mástiles
para todo hay un decorado:
para el reencuentro, la despedida
y la espera
3
el mundo es grande, dijo
la dama de letonia,
europa, américa, mi padre
pereció en siberia
hablamos el idioma más antiguo
de europa, somos pocos
por eso conversamos mucho,
uno debería lavarse
la boca con jabón,
dijo mi madre ¿dónde
está ahora mi madre, por qué
no puedo callar, por qué
no puedo llorar?
la vida es larga, dijo la dama
de letonia, y no se puede
cambiar por otra
4
de donde estaba sentada distinguía
una isla en la que
brillaba el sol de vez en cuando
como en mí, abajo
las gaviotas hacían sus ruidos
quejándose, nerviosas y agitadas:
estaban en casa
la isla se ponía oscura,
gris y luego de un verde intenso
como si se sonrojara, y comprendí
que antaño el sol fue adorado
como si recibieras
atención de alguien, aun
cuando estuvieras completamente sola
From: Stefaan Van den Bremt, Marco Antonio Campos
Más allá de mis manos, Colibrí, 2006.
Aubade
niederländisch | Benno Barnard
Voor Piet Piryns
We praten tot we blauw zien van de ochtend.
De kroeg is draaierig van de sigaretten.
Een vaatdoek hangt over de tapkraan te slapen.
‘Als ik wist wie ik was, was ik een ander.’
We wandelen kaarsrecht naar de toiletten.
Ah, l’orgasme du pauvre… Het water zwijgt.
De voordeur staat te geeuwen van de krant.
Een derde man ligt de dood na te apen.
O, het krankzinnige schrikbewind van de vriendschap!
Weinigen durven te spreken tegen de hemel,
velen zullen de mus wel zien vallen en haar niet vangen
(maar mogelijk de barmeid met de kuiltjes in haar wangen).
Wij zetten het mes in de wind die haar optilt!
En nu we toch niets doen, drinken we holle glazen op onze moeders,
die we dieper en dieper begraven in de ijzeren anekdote van onze jeugd,
en herinneren ons glimlachend dat ijdele verlangen naar een zuiden
onder de zilveren wolken, van deze dampende landen de iconostase…
En op onze vaders, zoveel vermoorder dan hoefde!
‘Ik heb een boek geschreven, maar het niet gelezen.’
‘Niemand heeft ons verteld wie wij waren.’
We schrapen de rest van ons hart leeg.
We murmureren als joden.
De dag is wit als deeg.
Ik kijk met mijn bijtende ogen
op het grote horloge van de goden,
dat tussen gerafelde wolken hangt:
het is drieduizend jaar in Europa.
Amsterdam: Atlas, 2006
Audio production: Flemish Literature Fund, Antwerp, 2007.
Alborada
spanisch
Para Piet Piryns
Conversamos hasta que el alba nos azula.
El bar se marea de los cigarros.
Un trapo de cocina cuelga adormilado sobre la espita.
«Si yo supiera quién soy, sería otro.»
Erguidos nos dirigimos al baño.
Ah, l’orgasme du pauvre… El agua calla.
La puerta de la entrada bosteza tras del periódico.
Un tercer hombre, tendido, remeda a la muerte.
¡Oh, el enloquecido terror de la amistad!
Pocos se atreven a hablarle al cielo,
Muchos ven caer las aves sin atraparlas
(a no ser a la mesera con hoyuelos en las mejillas).
Damos una puñalada al viento que la levanta.
Pero ahora que nada hacemos, bebemos los vasos huecos por nuestras madres,
a las que enterramos cada vez más en la anécdota férrea de nuestra juventud,
y recordamos sonriendo aquellas vanas ansias de un sur
bajo las nubes de plata: de estos países humeantes el iconostasio…
Y por nuestros padres, ¡asesinados mucho más de lo necesario!
«He escrito un libro, pero no lo he leído.»
«Nadie pudo contarnos quienes éramos.»
Trabajosamente seguimos desahogándonos.
Murmuramos como judíos.
El día está blanco como una pasta.
Con ojos mordaces miro
el gran reloj de los dioses,
que cuelga entre nubes deshilachadas:
es el año tres mil en Europa.
From: Stefaan Van den Bremt, Marco Antonio Campos
Más allá de mis manos, Colibri, 2006.
Tafelen met een stoel
niederländisch | Stefaan Van Den Bremt
denkend aan C. K.
1
Doe die kalender vol scheurwijsheid weg.
Die dag wil niet overgaan.
Die dag schoof iemand een stoel bij.
Op een blauwe maandag kwam een vreemde gast.
Hij kon niet blijven, maar zat mee aan tafel,
schepte een bord vol schaduw, vulde een glas
met licht, slurpte het op en ging;
hij kon niet blijven waar hij was.
Sinds die dag huist in jou die gast.
Eenmaal kwam hij voor één etmaal.
Nu nog weet je met jezelf geen blijf
en tafelt met de stoel waarop hij zat.
2
Hij kon niet blijven en wou niets kwijt,
spaarde schaduw en dronk licht.
Met de dag wijzer dan minuut en uur,
met de tijd die niet wil overgaan –
en ook hem staat het als gast vrij
huis te houden in jouw huid.
Andermaal trekt hij een etmaal
af en blijft een eeuwigheid.
Nu nog vreet zijn schim je uit
bij het natafelen, stoelvast.
3
Op een blauwe maandag schoof iemand een stoel bij.
Op een dolle dinsdag stond hij op.
Op een woensdag staat alleen die stoel daar
van niets te gebaren, ook hij is
voor wie open tafel houdt een vreemde,
voor wie hem uit wil vragen stom.
Hij blijft daar maar staan en wil niets kwijt
dan die krabbengang van dagen.
4
Wie helpt hem die maandag dragen
en de gast die daar toen zat.
Hij zat daar breeduit en hij stond op
weggaan waar hij op adem kwam.
Hij kan niets zeggen dan in dingtaal,
in stramme gebarenspraak.
5
Tafelen zal hij daar bij tegenlicht
tot in lengte van dagen.
Soms zit hij daar alsof hij weer
op sprong staat weg te gaan.
6
Kijk tegen de jaren in,
heel die tijd van scheurwijsheid.
Tielt: Lannoo, 2005
Audio production: Flemish Literature Fund, Antwerp, 2007.
A la mesa frente a una silla
spanisch
En recuerdo de C.K.
1
Arroja ese calendario lleno de saberes desechables.
Aquel día no quiere pasar.
Aquel día alguien acercó una silla.
Un lunes cualquiera, un huésped extraño vino.
No podía quedarse, pero se sentó a la mesa,
colmó un plato de sombra, llenó un vaso
de luz, lo sorbió, y se fue;
no pudo quedarse donde estaba.
Desde ese día aquel huésped te habita.
Una vez vino una noche y un día.
Aún hoy no sabes qué hacer contigo
en la mesa frente a la silla en la que él se sentó.
2
No pudo quedarse ni quiso decir nada,
acopió sombras y bebió la luz.
Como el día, sabía más que la hora que era,
como el tiempo que no quiere pasar –
y también como huésped es libre
de meterse en tu propia piel.
Otra vez te quita veinticuatro horas
y se queda eternamente.
Aún hoy, su fantasma te roe
en la sobremesa, en esa silla.
3
Un lunes cualquiera alguien acercó una silla.
Un martes enloquecido se puso de pie.
Algún miércoles sólo la silla está allí
como si nada, ella es también
extranjera al que propone su casa,
sorda para quien la interroga.
Queda donde está y no dice
sino que los días van como cangrejos.
4
¿Quién la ayuda a llevar aquel lunes
y el huésped que allí se sentó?
Se sentó allí a sus anchas, y tomó
aliento como dispuesto a partir.
Sólo sabe el lenguaje de las cosas,
el habla de gestos de los mudos.
5
Seguirá en la mesa, a contraluz
del día que se eterniza.
A veces está sentado, como si de nuevo
estuviera por partir.
6
Mira a contracorriente de los años,
recompone ese tiempo de saberes desechables.
From: Más allá de mis manos, Colibri, Mexico City, 2006.