Hugues C. Pernath
Tien gedichten van de eenzaamheid IV - Ik zocht de uitersten, en van het verdriet
Tien gedichten van de eenzaamheid IV - Ik zocht de uitersten, en van het verdriet
Ik zocht de uitersten, en van het verdriet
En van een korte naam geschreven op vuile ruiten.
Van vele huizen sloot ik de verrotte luiken, nu, vandaag
En vanaf hun vergeten beloften en iedere judaskus
Waarmede ik verkocht werd. Alles verging, voor haar
Voor mij. Niet onze spijt, niet ons gevoel.
Niet het naderend gezoem van de bijen.
De twijfel drukte, maar dwars door de tijd
Zal ergens, iemand zich iemand herinneren.
Terwijl zij achterblijft en onherkenbaar achter glas
Jarenlang de wanhoop aan de wandelaars onttrekt
En het verleden aan vele vrome vrouwen.
Mijn woord zal worden, mijn woord zal zijn:
Pijn in de vertekening van de pijn, en onrust
In ons ongeloof, ons onontkoombaar oponthoud.
Eenmalig, maar misschien even eenzaam als voordien.
Stervend, terwijl ik me als een vreemde beweeg
In een wereld die eens de mijne was,
Stervend, zoals tekens telkens vervagen
Zal ook ik de tijd bestaren en tussen de plooien
Van het laatste laken, met aflijvige handen voelen
Hoe de herinneringen krimpen, uiteindelijk en fataal.
Van alle dingen zal ik het verval vergeten, langzamerhand
Toegevend aan al de nachtelijke namen
Die ik ooit verzon voor mijn achterdocht en mijn liefde.