Tom Van de Voorde
De vreemdelingenpicknick
De vreemdelingenpicknick
Je herkent de boot aan de gekraste vlinder op de boeg,
de salietakken, afgeknakt bij het uitgooien van een boei.
Blauw met wit herinnert me aan de baan van de wolken
in een waterton, wachtend op dorpen en vrouwen
in de zomer. Ik weet nu wat de duiven bedoelen
als ze hun nest in een vlag proberen te leggen.
Niemand had gezegd wanneer de vloot moest komen.
Dromen bloeien laat als ze niet op gasten wachten.
Laat me hier achter, zoals een groet aan het hek van een tuin,
geen acht slaand op wie hem voor het eerst zal horen.
Of neem me mee naar een deur bij de schemering.
Laat me zien wat de zee vertelt wanneer ze zich terugtrekt.
Ik omhels een golf en schreeuw dat ik zal veranderen.
Ik zeg wat angsthazen doen, gekweld door een ster
in de branding. Het lied in de gitaar van
de vreemdeling moet nog komen.
Wees niet gehaast als je het huis verlaat.
Niets verbiedt deze plek om te wachten.
De mythe van de vreemdeling moet nog komen,
terwijl jij kunt zien wie zich verschuilt, bang voor het geluk.
Op het eind van het lied, hoe bevreesd zal ik zijn
dat mijn droom, blauw of wit, niet langer zal komen.
Misschien raakten de vreemdelingen de weg kwijt
op weg naar de picknick voor vreemdelingen.
Naar Darwish