Giorgio Faggin
Translator
on Lyrikline: 7 poems translated
from: الهولندية to: الايطالية
Original
Translation
weggaan
الهولندية | Jozef Deleu
je moet geen afscheid nemen
je moet het huis verlaten
zonder om te kijken
je draagt het warm en wakker
bewoont het ook afwezig
je moet geen afscheid nemen
in door tijd verkleurde bladen
blijven woorden dromen
krachtiger dan daden
in mei bloeien de bomen
ook de oudste boomgaard
staat in gloed
je moet geen afscheid nemen
je moet het huis verlaten
zonder om te zien
from: Weggaan. Een gedicht in zeven talen.
Rekkem: Bibliofiel, 2002
Audio production: Flemish Literature Fund, Antwerp, 2007
partire
الايطالية
Non dire addio,
lascia la casa
senza guardarti indietro.
Piena di calore e di vita,
la casa sarà sempre tua,
non dire addio.
Nelle foglie ingiallite
restano parole di sogno,
le azioni non valgono tanto.
Fioriscono le piante di maggio,
anche il brolo più antico
è uno splendore.
Non dire addio,
lascia la casa
senza volgere il capo.
LANDELIJK SOLO
الهولندية | Maurice Gilliams
Ik droomde: toen ik over de heide kwam
in ‘t late avondrood: mijn koude hand
had een warm vogelei geroofd. ¾ o liefste.
Gij woont alleen. Het huis staat afgelegen
in de wind die over de vlakte waait;
als ik bij u kom kan het niemand weten.
Twee stenen leeuwen waken bij de trap,
plechtig en zwaar, als voor een Egyptisch graf.
Een staalhard kruid heeft de dorpel verschoven
en ‘t eeuwenoud arduin ligt doorgebroken.
Soms zucht gij droef, als we de trap afgaan :
‘eilaas, gij zijt nooit diep door mij geraakt;
ge doet geen moeite.’ Zachtjes gaat ge wenen.
Uw hand begint het bedauwde beeld te strelen
en 'k laat mij vallen op het wilde gras.
- Liefste, roep ik ongewoon: op het dak
zijn de schaliën los, dichtbij het venster :
daaronder ligt ge aan mij met pijn te denken
als het regent en er zingt dan een lek
op de koperen bollen van het bed.
‘t Is donker. In huis zijn we twee bijen
in een biekorf: zoetheid aan alle zijden
en ons gezoem maakt de ogen groot en traag
komen de woorden. voor uw voeten waakt
de hond. Het dier heeft afhangende oren ;
het ligt gerust en likt zijn brede poten.
In uw liefdemacht, stoeiend overstelpt,
daal ik af als in een bad lauwe melk,
en 'k voel uw hart zwaar kloppen. Wij verzwijgen
elkaar ons geheim, en dit schenkt zoet lijden,
omdat wij, heel eenzaam zo dicht bijeen,
elkander martelen met naïef leed.
Gij hebt mijn pijp uit mijn mond genomen
en gelegd naast het opgezet eekhorentje.
Dan verbergt ge uw gelaat in mijn hals
en ademt zwaar, tot ge krachteloos valt
in mijn armen. Mijn lippen komen proeven
uw blijde pijn wanneer ze u diep ontroeren.
Gij zijt een boomken dat diep wordt gesnoeid
en duizelt, lief. Dan zinken wij vermoeid.
Straks strelen we in de stal blauwe konijnen.
Op het hooi flitst een pasgeslepen beitel
en een bijl staat straf in een balk geplant.
Er ritselt een hagedis op het dak.
Gij dooft de lamp. Wij komen langzaam buiten
onder de bomen en wij staan te luisteren
naar de verte waar maneklaarte vaart.
En gij wordt schoon en goed voor mij, eilaas,
in deze nacht. Wij staan op klamme zoden
en stamelen. Er drijft de geur van koren
alom en pasgebroken dennenhout.
Maar uw vingers zijn als mos, smal en koud,
en ik befluit ze zoetjes, tot ze zijn
betoverd aan mijn lippen, eeuwiglijk,
met de weemoed van mijn mond overdonkerd
- lief, hoelang staan wij voor elkaar verwonderd ?
Ik verlaat u over een uitgedroogde gracht
waar een oude schoen vergaat en wat
roest tragisch overblijft van duurzaam ijzer.
Zo treffen wij voor ‘t hart telkens bewijzen :
het schone, ook het sterke moet hier vergaan,
en, vallend, worden wij ‘t einde gewaar.
Daarom laat God ons somtijds teder spelen
met alle de madelieven van ons leven.
from: Verzamelde gedichten
Amsterdam/Gent: Meulenhoff, 1993
Audio production: Het Beschrijf, 2004
ASSOLO CAMPESTRE
الايطالية
Ho fatto un sogno: quando giunsi alla brughiera
nella rossa tarda sera, la mia fredda mano
aveva rubato un caldo uovo d'uccello - o cara.
Abiti sola. La casa è lontana
tra i venti che soffiano nella pianura;
se vengo da te, nessuno potrà saperlo.
Due leoni di pietra vegliano sulle scale,
solenni e gravi, come in una tomba egizia.
Erba tenace ha sconnesso la soglia,
l'antica pietra dura s'è spaccata.
A volte gemi triste mentre scendiamo le scale:
“Ahimè, non mi hai mai toccata nel profondo;
non fai sforzo veruno". E piangi flebilmente.
Accarezzi la statua molle di rugiada,
e io cado sull'erba selvaggia.
- O cara, grido con voce stranita: sul tetto,
vicino alla finestra, le scandole si sono mosse:
sotto di esse giaci pensando a me con pena
quando piove e lo stillicidio canta
sulle sfere di bronzo del letto.
È buio. Nella casa di lui siamo due api
in un alveare: dolcezza d'ogni dove,
e il nostro ronzio dilata gli occhi, e lente
escono le parole. Ai tuoi piedi un cane
fa la guardia. Ha orecchi penzolanti,
giace tranquillo e lecca le sue grosse zampe.
Giocando con te, sopraffatto dalla potenza del tuo amore,
scendo in un bagno di latte tiepido
e sento che il tuo cuore batte forte. Taciamo
i nostri segreti e ne otteniamo un dolce soffrire,
perche soli e vicini come siamo
ci tormentiamo a vicenda con ingenuo dolore.
Mi hai tolto di bocca la pipa
e l'hai messa vicino allo scoiattolo imbalsamato.
Poi nascondi il tuo viso nel mio collo
e respiri pesantemente, finche cadi senza forze
tra le mie braccia. Le mie labbra gustano
la tua pena lieta quando addentro ti commuovono.
Sei un albero che a fondo viene potato
e gentilmente vacilla. Poi cadiamo affranti.
Nella stalla accarezzeremo conigli azzurri.
Sul fieno lampeggia uno scalpello appena arrotato
e un'ascia è piantata saldamente in una trave.
Una lucertola guizza sul tetto.
Hai spento la lampada e usciamo lentamente
tra gli alberi e ci fermiamo ad ascoltare
la lontananza dove vaga la luna.
E tu, ahi, diventi buona e bella per me
in questa sera. Andiamo sulle umide zolle
e balbettiamo. C'è odore di grano
tutt'intorno e di legna d'abete appena tagliata.
Ma le tue dita sono come muschio, sottili e fredde,
e dolcemente vi suono un flauto, fino a quando
non le ho incantate con le mie labbra in eterno,
ottenebrandole con la mestizia della mia bocca
- o cara, per quanto ci stupiremo di noi stessi?
Ti abbandono su un canale prosciugato
dove una vecchia scarpa si consuma e un pugno
di ruggine è il tragico rimasuglio del durevole ferro.
Così per il cuore troviamo prove costanti:
ciò che è bello, ciò che è forte dovrà qui svanire,
e cadendo ci accorgiamo della fine.
Perciò Dio ci lascia a volte giocare teneramente
con tutte le margherite della nostra vita.
Elegie Fiamminghe Faenza: Mobydick, 1994.
Density
الهولندية | Roland Jooris
Nevel. Zeg
nu niets.
Veel is verzwegen.
Weinig is veel.
Amper beweegt
het woord amper
in de wind
die nergens is.
Zeg nu niets.
Veeg niets uit.
In het eenzelvig vlak
van de avond. Waartegen
nauwelijks en nergens.
Ghent: Poëziecentrum, 1997
Audio production: Flemish Literature Fund, Antwerp, 2007.
Density
الايطالية
Nebbia. Non dire
niente ora.
Molto è taciuto.
Poco è molto.
Appensa si muove
la parola appena
nel vento che è
in nessun luogo.
Non dire niente ora.
Non cancellare nulla.
Sulla solitaria superficie
della sera. Contro cui
a fatica e in nessun luogo.
From: Giorgio Faggin & Giovanni Nadiani
Poesia Fiamminga Contemporanea, Faenza, Moby Dick, 1998.
De hertog en ik
الهولندية | Charles Ducal
Twee mannen trokken een kar door het bos,
door de modder van lichtschuwe wegen,
in dienst van een vrouw die verdeelde
en heerste. Hun lust, hun last stond zij
naakt boven hen, de zweep in de hand,
trots, door geen man ooit bezeten
dan in het offer van een gespleten
bestaan. De ene man ik, de ander gezant
van de nacht die zijn angst door mij joeg.
Wij trokken samen, de hertog leidde,
hij kende het bos in al zijn geheimen.
De vrouw zag het onderscheid. Sloeg.
Amsterdam: De Arbeiderspers, 1989
Audio production: Flemish Literature Fund, Antwerp, 2007.
Il duca e io
الايطالية
Due uomini tiravano un carro nel bosco,
in mezzo al fango di strade tenebrose,
agli ordini di una donna che dispensava
e dominava. Loro croce e delizia, essa stava
nuda sopra di essi, la frusta nella mano,
superba, mai da alcuno posseduta
se non nel sacrificio di un’esistenza
sdoppiata. Un uomo ero io, l’altro il messo
della notte che mi incuteva spavento.
Tiravamo insieme, il duca guidava,
conosceva del bosco tutti i segreti.
La donna vedeva la loro differenza. Frustava.
From: Poesia Fiamminga contemporanea, Mobydick, Faenza, 1998.
HERFST
الهولندية | Maurice Gilliams
Het is een land van grijsaards na de zomer,
hier geeuwt de heide in haar gal van zonde ;
het bruin der eiken heeft de geur der honden,
het dorp gloeit in zijn klokken van october.
De honig druipt vermoeid in aarden potten
waaraan de handen zich getroost verenen;
en eenzaam duurt ‘t gemaal der molenstenen,
‘t kasteel staat in zijn grachten te verrotten.
Sterfbedden blinken van het goud der vaderen,
‘t is avond en de zonen zien het wonder :
‘t geboortehuis dompelt in nevel onder
en jeugd en lief en àl zijn niet te naderen.
from: Verzamelde gedichten
Amsterdam/Gent: Meulenhoff, 1993
Audio production: Het Beschrijf, 2004
AUTUNNO
الايطالية
È un paese di vecchi, quand'è finita l'estate;
la prateria sbadiglia nel fiele del peccato;
le brune quercie hanno l'odore dei cani,
arde il villaggio con le campane d'ottobre.
Il miele cola stanco negli orci di terra
intorno a cui s'uniscono mani consolate;
la pietra del mulino macina in solitudine,
cinto da fossati marcisce il castello.
Sui letti di morte brilla l'oro dei padri,
è sera e i figli vedono il miracolo:
la casa natale immersa nella nebbia,
la gioventù lontana, lontano ogni bene.
Elegie Fiamminghe Faenza: Mobydick, 1994.
BRONNEN DER SLAPELOOSHEID
الهولندية | Maurice Gilliams
I.
Zij droeg de lamp achter de waterlissen.
De dageraad van middernacht knaagt door
het hoog vertrek waarin Maria slaapt,
terwijl ik snak naar water en naar lissen.
Ik lig bij haar. Zij rust bij mij. En geen
van beiden zijn wij in de wereld samen,
want niets is hier want élders samen
waar geen verlangen de een van de ander scheidt.
De muur wordt spiegel van het sterrenheir.
De stilte zwelt van vissen. In de algen
knerpen de zoutkristallen van oud zeer.
Verblijf ik dan voortaan in 't zeemansgraf
terwijl het spookschip onverpoosd blijft zeilen?
- Maar als Maria zucht, vat ik haar hand.
II.
Wolvin en wolf in 't winters ledikant
als het gehuil des harten krimpt tot fluistren:
uit de angsten ranken namen op in 't duister
met in hun wijn de bloedsmaak van het lam.
Als in de tijd van de ouders zijn de nachten,
op 't huis gestapeld drukt het tempelpuin;
en waar een lichtstraal door een schaduw suist
bederft de waan tot schimmel op de wanden.
‘t Gedroomde kinderhandje slaapt in ons;
zijn polsje klopt gelijk in nood de borst
der vogels die men treurig vrij moet laten.
Samen, onder de vlag van 't beddenlaken,
als na een veldslag zijn wij opgebaard.
Maria's hand rust op mijn grauwend haar.
from: Verzamelde gedichten
Amsterdam/Gent: Meulenhoff, 1993
Audio production: Het Beschrijf, 2004
SORGENTI DELL'INSOMNIA
الايطالية
II.
La lupa e il lupo nel giaciglio d'inverno
quando il pianto del cuore s'assottiglia in sospiri:
dall'angoscioso buio i nomi affiorano,
nel loro vino c'è il sangue dell'agnello.
Come al tempo dei genitori sono ora le notti,
le macerie della chiesa si accumulano nella casa;
e se nell'ombra fruscia un palpito di luce
l'illusione si guasta come una muffa sui muri.
La mano di bimbo che sogniamo dorme in noi;
il polso batte come nell'ansia il petto
degli uccelletti che a malincuore liberiamo.
Uniti sotto la bandiera delle lenzuola,
siamo due morti dopo la battaglia.
La mano di Maria sui miei capelli grigi.
Elegie Fiamminghe Faenza: Mobydick, 1994.
Avondgebed
الهولندية | Charles Ducal
Wind en regen sloten de vensters.
Wij zaten geknield bij de haard
In de godsdienst die wij zouden erven.
De vrouw die ons had gebaard
zei formules om ons te verkleinen.
Haar stem zeurde taai in de nek.
Wij zaten stom, pas ingewijden.
De man die ons had verwekt
hief de hand. Wij boden het hoofd.
Hij prentte zijn duim in de hersens.
Wind en regen bestookten de droom.
Onder bed sliepen wolven en heksen.
Amsterdam: De Arbeiderspers, 1989
Audio production: Flemish Literature Fund, Antwerp, 2007.
Preghiera della sera
الايطالية
Vento e pioggia chiudevano le finestre.
Eravamo in ginocchio attorno al focolare
per via della religione che avremmo ereditato.
La donna che ci aveva partoriti
recitava formule per diminuicri.
La sua voce monotona ci opprimeva la nuca.
Stavamo muti, noi piccoli neofiti.
L’uomo che ci aveva generati
teneva alzata la mano. Offrivamo la testa.
Con il pollice ci schiacciava il cervello.
Vento e pioggia bersagliavano i sogni.
Sotto il letto dormivano lupi e streghe.
From: Poesia Fiamminga contemporanea, Mobydick, Faenza, 1998.