Paul Snoek
Neen. Ik spreek niet want ik adem juichend
Neen. Ik spreek niet want ik adem juichend
Neen. Ik spreek niet want ik adem juichend.
Ik nader niet in de zuinige vacht van het daglicht,
maar ver ik tref in de ijzeren ogen der nachten de delfstof.
Zo mijn stem gaat dieper en bereikt de dieren:
hoog aan de bergen de drinkende vogels
en lager de warme gewelven der padden.
Al wat ik bloedend betreed en bevochtig
ik bewoon het langdurig en levend.
De kracht der werkende wouden heb ik veredeld,
het hout met zachtaardige warmte bezield
en hoor hoe geluidloos de ketens der zeeën bewegen,
hoe zacht en graag de verte in het maanlicht smelt.
Neen, ik spreek niet. Nauwelijks ik adem,
want glanzend ik zuig uit de weelde de zuurstof.
Ik behoor tot de goden.