Christine D Haen
Leven en dood van de hamster
Gekweekt, onleefbaar buiten, genest in hooi
stroohalm en wol, pluisdoek, papier,
omringd door voorraden vergaard
in volgepropten wangzak, 't heerlijk voedzaam maal
van graan en groen, krenten en koek, noten en brood,
zoo jong, zoo vlug, zoo glanzend dier,
begon het, in een kooi,
zijn leven tot zijn dood.
Zij sliep gebed in 't diepst bij dag, gekromd
en droomend kreunde wel, al vond
zij wakend nooit één kreet; bij nacht
wakker, was zij alleen; gestreel en spel bleef schaars
want menschen slapen dan; zij liep wat heen en weer
en klauterde even op en neer.
met beide handjes bracht
een brokje naar den mond.
Slechts één idee was' t eerst en 't laatst: ontkomen,
ononderbroken tegenstand
met hand en tand het slot, den wand
bewerken tot den sprong van tafel op den grond,
na duizendmaal nog duizendmaal omhoog, omlaag,
zoo snel, zoo fel, zoo onversaagd,
dan minder snel en dan
geleidelijk wat traag.
Het bruinig pelsje taande, 't kralenoog
verdofte, iedere hoop op dieper
nog in de aard' 't archaïsch hol
te graven stierf; toen op een dag begon het beven,
het doodsgehijg; wat bloed dropte uit het lijf, zij kromp
ineen, den kop aan de' aars, besloot,
een kindertraan voor tol,
haar lang eenjarig leven.